Education and Training Monitor 2025: vooruitgang in toegang, achterstand in kwaliteit

De Europese Commissie publiceerde net de Education and Training Monitor 2025, een soort jaarlijkse röntgenfoto van het onderwijs in Europa. En wie door de cijfers bladert, ziet een bekend patroon: sommige structurele problemen worden pijnlijker, terwijl andere domeinen stilaan op koers lijken te zitten. Maar vooral één gedachte blijft hangen: we zijn steeds beter in participatie, maar steeds slechter in wat er écht toe doet. Het rapport leunt zwaar op onder andere ICCS, PIRLS en TIMSS-resultaten, maar kijkt ook verder zoals je onmiddellijk zal merken,

Een eerste grote alarmbel is STEM. Tekorten in engineering, bouw en ICT zijn ondertussen geen nieuws meer, maar de Monitor toont hoe hard de mismatch groeit. Tegen 2035 moet het aantal ICT-professionals met meer dan een derde stijgen, en tegelijk blijft de instroom in zowel beroepsonderwijs als hoger onderwijs steken. Europa zit onder het Verenigd Koninkrijk en Canada qua STEM-afgestudeerden, en bungelt helemaal onderaan voor ICT. Dat vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd zijn, helpt natuurlijk ook niet. Maar zelfs los daarvan: de interesse groeit niet, ondanks alle speeches, posters, strategieën en robotworkshops. Het is niet “Okay, Houston, we’ve had a problem here”, maar “Brussels we seem not to be able to get rid of this problem.”

Een tweede zorg is de staat van onze basisvaardigheden. Rekenen gaat achteruit, digitale geletterdheid blijft zwak en burgerschapscompetenties worden nu aan de lijst van “basis” toegevoegd uit bezorgdheid over desinformatie. Dat is niet onlogisch als je ziet dat 42,5% van de jongeren het minimumniveau niet haalt in computer- en informatievaardigheden. De oorzaken klinken helaas vertrouwd: lerarentekorten, digitale afleiding, steeds minder ouderbetrokkenheid. En toch blijft men verbaasd dat prestaties blijven dalen.

Aan de jongste kant van het onderwijs schuift iets anders de goede richting uit: meer en meer jonge kinderen zitten in de voorschoolse opvang. De deelname van 3-jarigen zit al op 94,6%, bijna de Europese doelstelling. Maar zodra je kijkt naar wat er binnen die opvang gebeurt, wordt het minder rooskleurig. Kwaliteitssystemen focussen nog te vaak op ratios en veiligheid, veel minder op de interacties die juist cruciaal zijn voor ontwikkeling. En wie er het meeste baat bij zou hebben, bereikt de voorschoolse opvang het minst. Juist, ik heb het over de kwetsbare gezinnen.

In het secundair onderwijs daalt het aantal vroegtijdige schoolverlaters tot 9,4%. Terug is dit een mooie evolutie. Maar ook hier zitten de barsten net onder het oppervlak. Jongens, leerlingen met een beperking, nieuwkomers en jongeren in landelijke gebieden blijven oververtegenwoordigd. Het rapport hamert op wat we eigenlijk al lang weten: je pakt schooluitval alleen aan als je onderwijs, welzijn, zorg en lokale netwerken met elkaar verbindt. Geen magische apps, geen losse acties op schoolniveau.

In het beroepsonderwijs zien we dat werkplekleren echt werk of beter kan werken: twee op de drie leerlingen doen het, en de Europese doelstelling is gehaald. Maar internationale mobiliteit blijft een probleem. Slechts 5,3% van de VET-leerlingen gaat naar het buitenland, terwijl het doel 12% is. Dat is extra jammer omdat landen met duidelijke doorstroommogelijkheden tussen VET en hoger onderwijs beter scoren op inclusie én instroom in knelpuntsectoren.

Het hoger onderwijs breidt verder uit: 44,1% van de 25–34-jarigen heeft een diploma, bijna aan de Europese doelstelling. Maar die groei is ongelijk verdeeld. Je afkomst, regio, thuistaal, inkomenssituatie of beperking voorspelt nog altijd veel te sterk of je erbij hoort. Internationale mobiliteit blijft laag en staat mijlenver van de Europese ambitie. Tegelijk tonen landen met flexibele studietrajecten dat het wél kan, op voorwaarde dat je de drempels bewust afbouwt.

Tot slot: levenslang leren. De deelname stijgt licht, maar blijft steken op 39,5%. En net op het moment dat iedereen het heeft over “upskilling” en “reskilling”, gaan basiscompetenties bij volwassenen achteruit. Eén op vijf volwassenen haalt de basisnorm niet voor geletterdheid of gecijferdheid. Slechts 56% heeft voldoende digitale vaardigheden. Wie het het meest nodig heeft, neemt het minst deel.

Wat blijft er dan over, als rode draad doorheen het hele rapport? We slagen er steeds beter in om mensen in het systeem te krijgen, maar steeds minder in om hen écht te laten vooruitgaan. Toegang gaat vooruit, kwaliteit en competenties blijven steken of gaan achteruit. Dat is geen theoretisch probleem maar een structureel risico: voor de economie, voor gelijke kansen, en zelfs voor de democratie.

Een Union of Skills klinkt mooi, maar zonder een Union of Leraren en een Union of (ruime) Basisvaardigheden blijft het vooral een ambitie. Misschien is dat de echte conclusie van dit rapport: we weten perfect waar de knelpunten liggen.

Geef een reactie