Deze weken duiken ze weer op: rapporten, via Smartschool, oudercontacten en andere kanalen. Daarna volgen korte gesprekken in gangen en soms lange avonden aan de keukentafel. Voor veel kinderen en jongeren is het een spannend moment. Voor ouders vaak een zoekmoment: wat zeg ik nu? Wat laat ik best? En vooral: doet mijn reactie er eigenlijk toe?
Ik moest daaraan denken toen ik via Larry Ferlazzo botste op een ouder, maar zeer relevant overzichtsartikel van Zaff en collega’s over wat jongeren helpt om school af te maken. Verwacht geen hippe interventie of snelle tips. Wat je krijgt, is een synthese van tientallen longitudinale studies die over jaren volgen wie uiteindelijk afstudeert, en waarom.
Wat opvalt: schooluitval of afstuderen blijkt zelden het gevolg van één oorzaak. Het is bijna altijd het resultaat van een samenspel van factoren, verspreid over verschillende contexten. En net daarom is rapporttijd zo’n interessant moment: hier kruisen veel van die factoren elkaar.
Bij de leerling zelf spelen motivatie, betrokkenheid, verwachtingen en het gevoel van controle een grote rol. Jongeren die geloven dat hun inzet verschil maakt, die zich verbonden voelen met school en die verwachten dat ze het traject kunnen afmaken, blijven vaker aan boord. Dat betekent niet dat elk kind altijd gemotiveerd moet zijn. Dat is gewoon niet realistisch. Het betekent wel dat signalen van afhaken ernstig genomen moeten worden. Rapporten zijn in dat opzicht minder belangrijk als meetinstrument, en meer als gesprekstarter: hoe kijkt dit kind naar school? Ziet het nog perspectief? Of vooral mislukkingen?
Daar komt de rol van ouders scherp in beeld. Onderzoek toont keer op keer dat ouderbetrokkenheid ertoe doet, maar niet op de karikaturale manier die soms wordt gesuggereerd. Het gaat niet om controleren, micromanagen of permanent druk opvoeren. Wel om interesse tonen, verwachtingen uitspreken en opvolging bieden. Ouders die laten zien dat school ertoe doet, hebben kinderen die vaker op school blijven en vaker afstuderen. Dat gebeurt door erover te praten, door grenzen te stellen en door contact te houden met de school.
Minstens even belangrijk is de kwaliteit van de ouder-kindrelatie. Jongeren die zich emotioneel gesteund voelen, die met hun ouders kunnen praten over school zonder dat elk cijfer meteen een oordeel wordt, blijken veerkrachtiger wanneer het moeilijk loopt. Rapporttijd is daarbij een kantelmoment. Een tegenvallend rapport kan gelezen worden als “zie je wel dat ik dit niet kan”, of als “dit is lastig, maar we zoeken samen hoe je verder kan”. Dat verschil is klein in woorden, maar groot in effect.
Ook leeftijdsgenoten, de peers, spelen een rol, al is die vaak onzichtbaar. Jongeren die omringd zijn door leeftijdsgenoten voor wie inzet normaal is en school toekomstwaarde heeft, blijven vaker gemotiveerd. Rapporten worden zelden individueel beleefd: ze circuleren in klasgroepen, vriendengroepen en chats. Ouders en scholen onderschatten soms hoe sterk die sociale norm werkt.
Op schoolniveau blijkt vooral de relatie tussen leerling en leraar cruciaal. Jongeren die zich gezien voelen door minstens één volwassene op school, die weten bij wie ze terechtkunnen, blijven vaker ingeschreven en studeren vaker af. We weten ook hoe belangrijk dat is voor weerbaarheid. Dat maakt rapport- en oudercontactmomenten extra betekenisvol: ze zijn niet alleen administratief, maar relationeel. Ze bevestigen — of ondergraven — het gevoel dat een leerling erbij hoort.
Daarnaast spelen ook bredere structuren mee. Deelname aan buitenschoolse activiteiten, kleinschalige leeromgevingen — scholen waar je geen nummer bent — en trajecten die school relevant maken, zoals sterke beroeps- en technische opleidingen, verhogen de kans op afstuderen. Voor sommige leerlingen gebeurt die ondersteuning zelfs buiten de school, via kwalitatieve naschoolse programma’s die structuur, begeleiding en toekomstperspectief bieden. Opvallend is dat deze effecten vooral sterk zijn voor leerlingen die het moeilijk hebben. Het zijn precies die jongeren voor wie rapporttijd vaak het zwaarst weegt.
Wat dit alles samenbrengt, is een opvallend nuchtere conclusie: afstuderen is zelden het gevolg van harder duwen, strengere controle of hogere druk. Het is het resultaat van consistent aanwezige volwassenen, duidelijke verwachtingen en relaties die tegen een stootje kunnen wanneer het misloopt.
Misschien is dat wel de belangrijkste vraag die je vandaag bij een rapport kan stellen: niet “hoe zijn de punten?”, maar “welk verhaal hoort mijn kind vandaag over zichzelf als lerende?”. Rapporten verdwijnen weer in systemen en mappen. Dat verhaal blijft hangen. En precies dat blijkt, jaar na jaar, een van de sterkste voorspellers van wie uiteindelijk de eindmeet haalt.
Afbeelding: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Schoolrapport.jpg