Vandaag wordt in Brussel de nieuwe JOP-monitor voorgesteld met het nieuwe bijhorende boek Jongeren in Cijfers en Letters 4. Het onderzoek gebeurt om de per jaar en probeert zo een goed mogelijk beeld te geven van de Vlaamse jongeren en dan nog liefst van alle Vlaamse jongeren. Ik heb van dichtbij kunnen meemaken hoeveel moeite de onderzoekers doen om representativiteit na te streven.
In de kranten deze ochtend staan al een paar opvallende inzichten.
- Het Nieuwsblad heeft het over de positieve evolutie dat jongeren in Vlaanderen steeds meer vrienden worden over afkomst heen (al blijft het in de liefde nog steeds gesegregeerd).
- Verder brengt De Morgen het nieuws dat voor de meerderheid van de Vlaamse 14 tot 25-jarigen stemrecht op 16 geen must is.
- Knack toont ook hoe dit wellicht deels kan verklaard worden: de desinteresse in politiek die ook al voorheen zichtbaar was, blijft.
Maar in een boek van 280 pagina’s staat meer, veel meer. Ik belicht graag nog enkele zaken die vooral met onderwijs te maken hebben.
Zo is er terug aandacht voor welbevinden. De conclusie uit het boek:
Samengevat kunnen we concluderen dat de meeste Vlaamse jongeren hun leven positief beoordelen en zich goed voelen. Daar staat echter tegenover dat er ook een kleine maar noemenswaardige minderheid bestaat die ontevreden is met hun leven en kampt met negatieve gevoelens. Vooral het bevorderen van de geestelijke gezondheid, positie- ve familierelaties en het werken aan de bouwstenen van een zelfstandige, succesvolle toekomst zouden deze jongeren kunnen helpen om hun welbevinden te vergroten.
Enerzijds is het mooi vast te stellen dat tegen alle doemverhalen in, het met de meeste Vlaamse jongeren relatief goed gaat. Meest opvallend hierbij is dat de twee factoren die het meest ervoor kunnen zorgen dat jongeren zich slecht in hun vel voelen zijn:
- Geslacht
…jongens een (iets) hoger welbevinden rapporteren dan meisjes. Meisjes hebben bovendien een significant groter risico op een lage levenstevredenheid dan jongens, als we enkel de sociodemo- grafische variabelen als mogelijke voorspellers in acht nemen. Dat genderverschil komt overeen met eerdere studies, waarin de mogelijke verklaring voor het verschil wordt gezocht in het feit dat de pubertijd op jongens en meisjes verschillende effecten heeft.- Gezin
…jongeren die niet in een intact gezin wonen (voornamelijk van wie de ouders apart wonen), een lager welbevinden ervaren en ongeveer twee keer zoveel kans hebben om ontevreden te zijn over hun leven als jongeren die wel in een intact gezin wonen (met beide ouders samen).
Wellicht hadden verschillende lezers hier school verwacht, maar net zoals bij vorige bevragingen blijkt het welbevinden op school vooral door factoren buiten school bepaald te worden.
Geheel in lijn met de voorgaande JOP-studies kunnen we stellen dat verreweg de mees- te jongeren in Vlaanderen graag naar school gaan: ze voelen zich sociaal aanvaard, hebben een goede relatie met leerkrachten, een positief academisch zelfbeeld en een redelijke interesse in wat hun aangeboden wordt.
Maar het is niet allemaal peis en vree:
Naast dat positieve verhaal tekent zich ook een ander patroon af. Een deel van de leerlingen beleeft de school niet als een fijne plek en die leerlingen zijn vaak afkomstig uit lager opgeleide gezinnen of hebben een migratieachtergrond. In het secundair onder- wijs zien we opnieuw dat jongeren met een migratieachtergrond, ondanks de waarde die ze toekennen aan leren (hogere interesse in leerinhoud), er een lager academisch zelfbeeld op na houden. Ook wie afkomstig is uit een lager opgeleid gezin, geeft aan een lager academisch zelfbeeld te hebben en zich minder sociaal aanvaard te voelen. Hoewel het vaak om kleine verschillen of effecten gaat, zijn ze een terugkerende aanwezigheid in dit type van onderzoek.
Nog opvallend hierbij: deze verschillen blijken ook al te ontstaan in de lagere school blijkt uit de ook afgenomen kindmonitor.
Persoonlijk vond ik een inzicht over de school zeer groot nieuws omdat het ingaat tegen wat je heel vaak hoort: de overgangen van lagere naar secundaire school is een probleem. Ook de overgang naar hoger onderwijs wordt soms als problematisch beschreven.
Wat blijkt nu uit de JOP-monitor? Dat valt dus echt wel mee. Kinderen die op het einde van een onderwijsniveau zijn voelen zich door de band blijkbaar echt wel klaar om over te gaan naar iets nieuws. Er is dan misschien bij het begin van het nieuwe wat zoeken, maar om het problematisch te noemen?
Ondanks dat de leerlingen in het secundair onderwijs pas recent de overstap naar een voor hen nieuwe omgeving met nieuwe medeleerlingen hebben gemaakt, voelen ze zich niet beduidend slechter dan leerlingen in het laatste jaar van het lager onder- wijs. Het grootste verschil tussen lager en secundair onderwijs op stellingenniveau zien we bij de stelling ‘Ik heb in de klas soms het gevoel dat ik er niet bij hoor’, maar daar stellen we vast dat leerlingen in het lager onderwijs vaker akkoord gaan met die stelling dan leerlingen in het secundair onderwijs (11% tegenover 8%). De overgang naar het secundair onderwijs lijkt dus geen negatief effect te hebben op het welzijn in de klas.
Dit haalt een beetje enkele argumenten onderuit voor het nieuwe fenomeen van tienerscholen die her en der opduiken.
Het belangrijkste inzicht dat uit de hele JOP-monitor spreekt is er eentje van continuïteit. Of zoals Jessy Siongers het stelt in De Morgen:
“Ons buikgevoel geeft vaak het idee dat we nieuwe generaties jongeren kunnen onderscheiden. Terwijl we eigenlijk niet al te veel verschuivingen zien in de opvattingen van de jeugd.”