2 gedachten over “In 7 minuten wordt de zelfdeterminatietheorie goed samengevat”
Povere poging. Heeft meer te maken met goal orientation dan zelfdeterminatie. Zie How Learning Happen waar wij dit beschrijven:
Pintrich, P. R. (2000). Multiple goals, multiple pathways: The role of goal orientation in learning and
achievement. Journal of Educational Psychology, 92, 544-555.
Pintrich, P. R. (2003). A motivational science perspective on the role of student motivation in learning and
teaching contexts. Journal of Educational Psychology. 95, 667–686
Vitamines voor groei: ontwikkeling voeden vanuit de Zelf-Determinatie Theorie
• Print
• E-mail
Het lijvige boek, Vitamines voor groei, legt de Zelf-Determinatie Theorie zeer grondig uit. Daarnaast plaatsen de auteurs deze theorie tegenover de verschillende hedendaagse opvoedingstheorieën.
De Zelf-Determinatie Theorie gaat uit van een positieve kijk op de mens: het geloof dat we als mens geboren worden met een fundamentele neiging tot groei. Mensen hebben een inherente tendens om proactief te zijn en in de loop van hun ontwikkeling te groeien naar meer en meer autonomie. Tegelijkertijd is er een identieke ontwikkeling naar het verder uitbouwen van betekenisvolle relaties met anderen.
(ga hier naar een interview met de auteurs)
Deze groei kan in de ontwikkeling of opvoeding ondersteund worden door het aanreiken van de juiste voedingsstoffen. Dit door het vervullen van de drie fundamentele psychologische behoeftes:
(1) autonomie – in hoeverre ervaren we psychologische vrijheid in ons dagelijks denken, handelen en voelen
(2) competentie – in hoeverre voelen we ons bekwaam om taken tot een goed einde te brengen en
(3) relationele verbondenheid – in welke mate ervaren we een echte warme band met mensen uit onze omgeving.
Om deze basisbehoeftes te bevredigen en zo groei te bevorderen hebben we nood aan een behoefteondersteunende opvoeding. Maar dit groeiproces wordt in de ontwikkeling van kinderen gedwarsboomd door ‘behoeftefrustrerende ervaringen’, ervaringen die de autonomie ondermijnen, die een gebrek aan competentie veroorzaken of die de relaties vertroebelen.
Het boek ontwikkelt de inzichten in de bouwstenen (de vitamines) van een behoefteondersteunende opvoeding. Zo schetsen de auteurs de zes bouwstenen voor het ontwikkelen en het ondersteunen van de autonomie. Deze zijn:
(1) taakplezier door innerlijke motivatie te voeden;
(2) inbreng van het kind vergroten door de initiatief- en exploratiedrang te stimuleren;
(3) duiding door betekenisvolle uitleg te geven;
(4) het ritme van het kind volgen;
(5) persoonlijke stem van het kind beluisteren en zo het afwijkend perspectief erkennen en tenslotte
(6) in de communicatie met het kind, uitnodigde taal gebruiken.
Voor de ondersteuning van de competentiebehoefte van kinderen is het aanbieden van structuur volgens de auteurs noodzakelijk. Dit komt de zelfontplooiing van kinderen ten goede omdat ze zo leren vertrouwen op hun eigen talenten en vaardigheden. Ook hier schetst het boek zes belangrijke bouwstenen om deze groei te ondersteunen nl.:
(1) verwachtingen formuleren en zo voorspelbaarheid creëren;
(2) uitdagingen aanbieden en actief vertrouwen uitspreken;
(3) consequent opvolgen van het proces;
(4) gepaste hulp aanbieden en aanmoedigen;
(5) informatieve feedback bieden en
(6) aanmoedigen tot zelfreflectie door inzicht te verwerven in sterktes en werkpunten.
De volgende bouwstenen worden voorbehouden aan de groei van relationele steun:
(1)aanwezigheid door samen tijd door te brengen;
(2) anticiperen op emotioneel belastende situaties door opmerkzaamheid;
(3) steun en troost bieden;
(4) emotionele warmte bieden;
(5) fysieke warmte tonen en
(6) gezamenlijk leuke activiteiten doen.
“In het boek wordt weinig aandacht besteed aan begrippen als loyaliteit, zich inzetten voor, verantwoordelijkheid opnemen,…. In opvoeding nemen deze aspecten echter wel een essentiële plaats in”
Al deze bouwstenen worden duidelijk omschreven, de voordelen worden haarfijn uitgelegd en ondersteund door te verwijzen naar wetenschappelijke evidentie.
Het boek biedt een schat aan informatie en handen vol goede raad voor ouders, opvoeders en begeleiders. Op het einde van hun boek maken de auteurs enkele kritische opmerkingen naar goedbedoeld opvoedingsadvies. Maar ze gaan zeker niet mee in een doorgedreven relativistische houding die elk opvoedingsadvies zou afwijzen. Zo geven ze duidelijk aan dat advies wel degelijk zinvol kan zijn.
Opvoeder als tuinier die hoopvol zaait
Vitamines voor groei schetst het beeld van de opvoeder als een tuinier die hoopvol zaait en plant en gelooft in de kracht en de groei van zijn gewassen. De opvoeder schept de voorwaarden zodat de plant –het kind – beter kan gedijen. Water en zon zorgen voor de groei. Dit beeld wordt in het boek geplaatst tegenover het beeld van de opvoeder als brandweerman/politieman. Hier moet de opvoeder de driften van het kind beteugelen en het egoïsme ombuigen tot volgzaamheid en prosociaal gedrag. Dit zal bij de kinderen en jongeren veel behoeftefrustratie teweeg brengen. Wat op zijn beurt de oorzaak is van grensoverschrijdend en ontwikkelend pathologisch gedrag.
De grondigheid waarmee de auteurs te werk gaan geniet mijn bewondering. Het hele boek is duidelijk gestructureerd. Elk hoofdstuk begint met duidelijk omschreven leerdoelen en eindigt met concrete aanbevelingen voor de praktijk.
Een voorbeeld van aanbeveling: Probeer op dagdagelijkse basis je interesse te tonen voor de activiteiten van je kind. Betrek bijvoorbeeld het studiemateriaal van je kind op gebeurtenissen in het echte leven. Toon je enthousiasme wanneer je kind over iets verwonderd is of ergens in opgaat.
Tussenin zijn vele kaderstukken die de theorie illustreren met voorbeelden. Alle aangebrachte begrippen worden keurig en verstaanbaar uitgelegd.
Enkele bedenkingen
Vitamines voor groei lijkt bij de eerste leesbeurt een fantastisch opvoedingsprogramma. Toch heb ik enkele bedenkingen.
Is het programma wel geschikt voor elke mens of elk kind?
Houdt het programma voldoende rekening met de jongste inzichten in de ontwikkeling van het kinder- en puberbrein?
Hierin schiet het boek mijns inziens tekort. De auteurs laten m.a.w. kansen liggen. De Zelf-Determinatie Theorie lijkt wel op een zeer gesofisticeerd software pakket. Maar wat als je enkel beschikt maar over een computer met een beperkt werkgeheugen? Inderdaad, jouw programma zal vaak vastlopen en je zal gefrustreerd moeten vaststellen: het werkt niet op mijn computer! Spijtig genoeg kun je de hardware van je kind niet upgraden.
Elke afzonderlijke bouwsteen die wordt aangebracht is waardevol en het zal voordelen bieden als je de bouwsteen in bepaalde omstandigheden toepast. De Zelf-Determinatie Theorie brengt hier niet zoveel nieuws. We wisten al dat een leerkracht die uitnodigende taal gebruikt, een betere relatie zal opbouwen met zijn leerlingen en zo autonomie zal ondersteunen. Het is vanzelfsprekend om erkenning te geven aan de persoonlijke stem van je kind en zo het individueel perspectief te verwelkomen. Dat zal je in een gesprek met je dochter, inzicht opleveren dat je vooruit helpt in je relatie met je dochter. Maar wat heb je aan deze bouwsteen als je voor een groep van 18 kleuters staat die elk met hun individueel ontwikkelingstraject toevallig allemaal terzelfdertijd hun eigen afwijkend perspectief aan jou duidelijk willen maken? Op zo’n momenten heb je ander gereedschap nodig. Hier biedt het boek geen alternatieven. Tijdens trainingen zullen de leerkrachten deze zwakte vlug door hebben.
Wat dan?
Bij het lezen van het boek, bekroop mij regelmatig de gedachte of opvoeding altijd in een optimale omgeving geschiedt? Dit is niet het geval!. Zodra er zich in de opvoeding moeilijkheden voordoen, biedt het boek weinig of geen alternatieven. Een hele uiteenzetting over het perspectief van het kind innemen besluit met de zin: “een dergelijke behoefteondersteunende houding handhaven is natuurlijk niet altijd even gemakkelijk, zeker als kinderen een defensieve of rebelse houding aannemen”. ‘Wat dan?’ schreef ik als commentaar in de kantlijn van het boek. Het is juist op deze momenten dat ouders en opvoeders een nieuw inzicht verwachten. Hier stelt de Zelf-Determinatie Theorie teleur en kunnen ouders en opvoeders twijfelen aan het nut van de aangebrachte bouwstenen.
De Zelf-Determinatie Theorie legt sterk de nadruk op de autonomie van het kind. Vele vitamines staan in het teken van het ontwikkelen van deze autonomie. Daardoor geraakt het inzicht dat wij mensen ook deel uitmaken van groepen op de achtergrond. Er wordt weinig aandacht besteed aan begrippen als loyaliteit, zich inzetten voor, verantwoordelijkheid opnemen,…. In opvoeding nemen deze aspecten echter wel een essentiële plaats in.
Tot slot geef ik graag nog enkele voorbeelden waar ik vraagtekens plaats bij de Zelf-Determinatie Theorie:
1. De Zelf Determinatie Theorie (ZDT) gaat uit van een positief mensbeeld. Daar is op zich niets verkeerd mee, maar er is zeker onvoldoende evidentie om daar een theorie van morele vorming op verder te bouwen. Zo halen de auteurs het voorbeeld aan van moreel gedrag bij baby’s en het prosociaal gedrag dat daaruit voortvloeit (p 241). Dit veronderstelt een aanwezigheid van empathie. Zowel de “Sally Ann-test” (https://www.youtube.com/watch?v=oazK2fkRU1A ) als inzichten in de groei van ons brein duiden aan dat kinderen onder de vier niet in staat zijn om het perspectief van de andere in te nemen. De ZDT beweert dat als je dit premoreel gedrag voedt, je automatisch het eigenaarschap van morele waarden bij kinderen installeert. Deze redenering is moeilijk aanneembaar en is zeker onvoldoende om het morele gedrag op te baseren. Ons brein is geprogrammeerd om ons als individu en groep te laten overleven. Voor het aanleren van prosociaal gedrag zullen de socialisatiefiguren vaak gebruik moeten maken van schuld en dit wordt niet als bouwsteen gezien, wel integendeel.
2. Voor een behoefte ondersteunende ouder is een weerspannig kind eerder interessant dan irritant (p 583). Het is ontegensprekelijk zo dat je uit het gedrag van kinderen heel wat kunt afleiden en dat je daar als ouder of opvoeder rekening mee houdt. De bouwsteen “meegaan in het afwijkend perspectief van de kinderen” kan veel onheil voorkomen. De nieuwsgierige grondhouding van de ouders of opvoeder combineren met communicatieve vaardigheden om ten volle het perspectief van het kind te aanvaarden, is interessant… Maar in welke mate is het kind in staat zijn eigen gedrag te verklaren? En als het voor zijn gedrag een verklaring heeft, in hoeverre is dit gedrag een keuze uit de kern van zichzelf? Over hoeveel vrijheid beschikken wij om keuzes te maken? Hier overschat de ZDT de mens. Ik probeer dit met een voorbeeld duidelijk te maken.
Een voorbeeld:
De leerlingenraad van een secundaire school stelt aan de directie voor om een frisdrankautomaat te installeren op de speelplaats. De leerlingenraad heeft via een bevraging bij alle leerlingen dit voorstel getoetst en er is een ruime meerderheid van de scholieren die het voorstel steunt. Indien de directie het perspectief van de leerlingen aanneemt, en een frisdrankautomaat installeert lijkt deze beslissing de vrijheid van de leerlingen te vergroten en zo de autonomie bij de leerlingen te stimuleren. Volgens de ZDT een positieve bouwsteen. De leerlingen kunnen nu kiezen tussen frisdrank nemen of geen frisdrank nemen. Maar is die vrijheid wel zo groot? En voor wie? Kinderen uit gedepriveerde gezinnen, waarvan we weten dat er vanaf de peutertijd reeds frisdrank gedronken wordt, zullen meer bekoord worden om frisdrank te drinken dan de andere kinderen. Hun smaak is reeds gevormd, de neuronenbanen die deze keuze bepalen zijn gevormd en ze beschikken nog over minder keuzevrijheid om ‘nee’ te zeggen tegen deze suikerdranken. Door magnum reclames is de persoonlijke vrijheid van deze kinderen reeds weggenomen.
Kunnen leerlingen wel vrij kiezen om geen frisdrank te nemen op school?
De school die de frisdrankautomaat verbiedt (met motivatie) zal meer doen om intrinsieke waarden te promoten (p 431) dan directies die meegaan in het perspectief van de leerlingen. De auteurs roepen namelijk op om kinderen en adolescenten minder bloot te stellen aan extrinsieke waarden en idealen en meer in te zetten op intrinsieke waarden. Dit is nobel maar enkel mogelijk als onze maatschappij de opvoedingsinstellingen ondersteund in het nemen van structurele maatregelen. En die zijn vaak niet genomen in het perspectief van de kinderen en jongeren.
Als het over de intrinsieke waarde van gezondheid gaat is preventie noodzakelijk. Volgens de WHO is de meest effectieve preventie nog altijd het verbieden van reclame en de toegang tot ongezonde producten (suikerrijke dranken, alcoholische dranken) moeilijker maken of verbieden. Vaak moet de ouder of opvoeder in het belang van het kind en om het te beschermen keuzes aanreiken en deze keuzes aantrekkelijk maken om de het kind of de jongere te verleiden.
3. Zoals de meeste opvoedingsprogramma’s erkent de ZDT ook de belangrijke rol van socialisatiefiguren. (p 525) De ZDT geeft aan dat socialisatiefiguren structuur aanbrengen in het leven van het kind. De auteurs zijn zeer terughoudend als het gaat over autoriteit. Maar toch kun je in de opvoeding niet buiten autoriteit. Het is natuurlijk zo dat iedereen gelijkwaardig is. Een leerling is gelijkwaardig aan zijn leerkracht. Maar ze zijn zeker geen gelijken. In de vele voorbeelden in het boek durven de auteurs dat niet toegeven. Op p. 525 halen ze het voorbeeld aan van ouders met hun kind aan de tafel. De ouders hebben met hun kind de afspraak gemaakt om aan tafel te blijven zitten tot iedereen klaar is. Kinderen kunnen zeker inzien dat dit een fijne afspraak is, maar ze is natuurlijk altijd voorgesteld door de ouder. In hun voorbeeld geven de auteurs aan dat de ouder de afspraak moet opvolgen. Maar hier zal de ouder een zekere autoriteit moeten gebruiken indien het kind de tafel wenst te verlaten om zijn computerspelletje verder te spelen. En deze autoriteit zal zeker frustratie bij het kind opwekken.
4. De auteurs gaan op verschillende plaatsen in het boek uitvoerig in op het begrip motivatie. Ze zijn, zoals de meeste opvoeders, voor het stimuleren van de intrinsieke motivatie bij mensen. Door het toepassen van hun aangebrachte bouwstenen geloven ze dat alle gedrag bij kinderen en mensen intrinsiek kan gestuurd worden. Door het verwijzen naar verschillende onderzoeken proberen zij de inzichten van de leertheoretici te weerleggen. De auteurs minimaliseren zo het nut van beloningssystemen voor het aanleren van gedrag of het afleren van minder aangename gewoontes. Bij hun aangehaalde onderzoeken lees ik niets over Contingency Management. Toch hebben deze methodieken hun effectiviteit bewezen bij het aanleren van een sober gedrag. Contingency Management is bij uitstek een extrinsiek beloningssysteem. Door deze onderzoeken niet op te nemen, verraden de auteurs vooringenomenheid!
Het boek Vitamines voor groei hoort zeker thuis in de lerarenkamer of het teamlokaal. Maar plaatst het tussen ‘Autoriteit’ van Paul Verhaeghe en ‘Het narcistisch ideaal’ van Jan Derksen. Deze twee boeken zullen voor de nodige nuance zorgen. En vergeet niet enkele breinboeken van bijvoorbeeld Margriet Sitskoorn, Eveline Crone en Dick Swaab op dezelfde plank te plaatsen.
Tijdens een interne vorming één of meerdere hoofdstukken van het boek met de collega’s bespreken lijkt me boeiend en nuttig. De diversiteit van het team zal er telkens voor zorgen dat de sterktes van het boek aangeboord en geïmplementeerd worden. De ervaring van het team zal de valkuilen omzeilen.
Uitdagingen genoeg voor meerdere werkjaren. Veel lees- en studieplezier!
Johan Van de Walle (augustus 2016)
Povere poging. Heeft meer te maken met goal orientation dan zelfdeterminatie. Zie How Learning Happen waar wij dit beschrijven:
Pintrich, P. R. (2000). Multiple goals, multiple pathways: The role of goal orientation in learning and
achievement. Journal of Educational Psychology, 92, 544-555.
Pintrich, P. R. (2003). A motivational science perspective on the role of student motivation in learning and
teaching contexts. Journal of Educational Psychology. 95, 667–686
In Vlaanderen zijn Maarten Vansteenkiste en Bart Soenens grote verdedigers van de Zelf-Determinatie Theorie. In hun boek ‘Vitamines voor groei’ pleiten ze voor het gebruik van deze theorie in opvoeding en onderwijs. Enkele jaren geleden maakte ik een bespreking van het boek. Ik onderstreepte de sterktes maar wees ook op de valkuilen. Hieronder de bespreking.
https://www.desleutel.be/professionals/kwaliteitszorgaonderzoek/literatuur/item/2588-vitamines-voor-groei-ontwikkeling-voeden-vanuit-de-zelf-determinatie-theorie
Vitamines voor groei: ontwikkeling voeden vanuit de Zelf-Determinatie Theorie
• Print
• E-mail
Het lijvige boek, Vitamines voor groei, legt de Zelf-Determinatie Theorie zeer grondig uit. Daarnaast plaatsen de auteurs deze theorie tegenover de verschillende hedendaagse opvoedingstheorieën.
De Zelf-Determinatie Theorie gaat uit van een positieve kijk op de mens: het geloof dat we als mens geboren worden met een fundamentele neiging tot groei. Mensen hebben een inherente tendens om proactief te zijn en in de loop van hun ontwikkeling te groeien naar meer en meer autonomie. Tegelijkertijd is er een identieke ontwikkeling naar het verder uitbouwen van betekenisvolle relaties met anderen.
(ga hier naar een interview met de auteurs)
Deze groei kan in de ontwikkeling of opvoeding ondersteund worden door het aanreiken van de juiste voedingsstoffen. Dit door het vervullen van de drie fundamentele psychologische behoeftes:
(1) autonomie – in hoeverre ervaren we psychologische vrijheid in ons dagelijks denken, handelen en voelen
(2) competentie – in hoeverre voelen we ons bekwaam om taken tot een goed einde te brengen en
(3) relationele verbondenheid – in welke mate ervaren we een echte warme band met mensen uit onze omgeving.
Om deze basisbehoeftes te bevredigen en zo groei te bevorderen hebben we nood aan een behoefteondersteunende opvoeding. Maar dit groeiproces wordt in de ontwikkeling van kinderen gedwarsboomd door ‘behoeftefrustrerende ervaringen’, ervaringen die de autonomie ondermijnen, die een gebrek aan competentie veroorzaken of die de relaties vertroebelen.
Het boek ontwikkelt de inzichten in de bouwstenen (de vitamines) van een behoefteondersteunende opvoeding. Zo schetsen de auteurs de zes bouwstenen voor het ontwikkelen en het ondersteunen van de autonomie. Deze zijn:
(1) taakplezier door innerlijke motivatie te voeden;
(2) inbreng van het kind vergroten door de initiatief- en exploratiedrang te stimuleren;
(3) duiding door betekenisvolle uitleg te geven;
(4) het ritme van het kind volgen;
(5) persoonlijke stem van het kind beluisteren en zo het afwijkend perspectief erkennen en tenslotte
(6) in de communicatie met het kind, uitnodigde taal gebruiken.
Voor de ondersteuning van de competentiebehoefte van kinderen is het aanbieden van structuur volgens de auteurs noodzakelijk. Dit komt de zelfontplooiing van kinderen ten goede omdat ze zo leren vertrouwen op hun eigen talenten en vaardigheden. Ook hier schetst het boek zes belangrijke bouwstenen om deze groei te ondersteunen nl.:
(1) verwachtingen formuleren en zo voorspelbaarheid creëren;
(2) uitdagingen aanbieden en actief vertrouwen uitspreken;
(3) consequent opvolgen van het proces;
(4) gepaste hulp aanbieden en aanmoedigen;
(5) informatieve feedback bieden en
(6) aanmoedigen tot zelfreflectie door inzicht te verwerven in sterktes en werkpunten.
De volgende bouwstenen worden voorbehouden aan de groei van relationele steun:
(1)aanwezigheid door samen tijd door te brengen;
(2) anticiperen op emotioneel belastende situaties door opmerkzaamheid;
(3) steun en troost bieden;
(4) emotionele warmte bieden;
(5) fysieke warmte tonen en
(6) gezamenlijk leuke activiteiten doen.
“In het boek wordt weinig aandacht besteed aan begrippen als loyaliteit, zich inzetten voor, verantwoordelijkheid opnemen,…. In opvoeding nemen deze aspecten echter wel een essentiële plaats in”
Al deze bouwstenen worden duidelijk omschreven, de voordelen worden haarfijn uitgelegd en ondersteund door te verwijzen naar wetenschappelijke evidentie.
Het boek biedt een schat aan informatie en handen vol goede raad voor ouders, opvoeders en begeleiders. Op het einde van hun boek maken de auteurs enkele kritische opmerkingen naar goedbedoeld opvoedingsadvies. Maar ze gaan zeker niet mee in een doorgedreven relativistische houding die elk opvoedingsadvies zou afwijzen. Zo geven ze duidelijk aan dat advies wel degelijk zinvol kan zijn.
Opvoeder als tuinier die hoopvol zaait
Vitamines voor groei schetst het beeld van de opvoeder als een tuinier die hoopvol zaait en plant en gelooft in de kracht en de groei van zijn gewassen. De opvoeder schept de voorwaarden zodat de plant –het kind – beter kan gedijen. Water en zon zorgen voor de groei. Dit beeld wordt in het boek geplaatst tegenover het beeld van de opvoeder als brandweerman/politieman. Hier moet de opvoeder de driften van het kind beteugelen en het egoïsme ombuigen tot volgzaamheid en prosociaal gedrag. Dit zal bij de kinderen en jongeren veel behoeftefrustratie teweeg brengen. Wat op zijn beurt de oorzaak is van grensoverschrijdend en ontwikkelend pathologisch gedrag.
De grondigheid waarmee de auteurs te werk gaan geniet mijn bewondering. Het hele boek is duidelijk gestructureerd. Elk hoofdstuk begint met duidelijk omschreven leerdoelen en eindigt met concrete aanbevelingen voor de praktijk.
Een voorbeeld van aanbeveling: Probeer op dagdagelijkse basis je interesse te tonen voor de activiteiten van je kind. Betrek bijvoorbeeld het studiemateriaal van je kind op gebeurtenissen in het echte leven. Toon je enthousiasme wanneer je kind over iets verwonderd is of ergens in opgaat.
Tussenin zijn vele kaderstukken die de theorie illustreren met voorbeelden. Alle aangebrachte begrippen worden keurig en verstaanbaar uitgelegd.
Enkele bedenkingen
Vitamines voor groei lijkt bij de eerste leesbeurt een fantastisch opvoedingsprogramma. Toch heb ik enkele bedenkingen.
Is het programma wel geschikt voor elke mens of elk kind?
Houdt het programma voldoende rekening met de jongste inzichten in de ontwikkeling van het kinder- en puberbrein?
Hierin schiet het boek mijns inziens tekort. De auteurs laten m.a.w. kansen liggen. De Zelf-Determinatie Theorie lijkt wel op een zeer gesofisticeerd software pakket. Maar wat als je enkel beschikt maar over een computer met een beperkt werkgeheugen? Inderdaad, jouw programma zal vaak vastlopen en je zal gefrustreerd moeten vaststellen: het werkt niet op mijn computer! Spijtig genoeg kun je de hardware van je kind niet upgraden.
Elke afzonderlijke bouwsteen die wordt aangebracht is waardevol en het zal voordelen bieden als je de bouwsteen in bepaalde omstandigheden toepast. De Zelf-Determinatie Theorie brengt hier niet zoveel nieuws. We wisten al dat een leerkracht die uitnodigende taal gebruikt, een betere relatie zal opbouwen met zijn leerlingen en zo autonomie zal ondersteunen. Het is vanzelfsprekend om erkenning te geven aan de persoonlijke stem van je kind en zo het individueel perspectief te verwelkomen. Dat zal je in een gesprek met je dochter, inzicht opleveren dat je vooruit helpt in je relatie met je dochter. Maar wat heb je aan deze bouwsteen als je voor een groep van 18 kleuters staat die elk met hun individueel ontwikkelingstraject toevallig allemaal terzelfdertijd hun eigen afwijkend perspectief aan jou duidelijk willen maken? Op zo’n momenten heb je ander gereedschap nodig. Hier biedt het boek geen alternatieven. Tijdens trainingen zullen de leerkrachten deze zwakte vlug door hebben.
Wat dan?
Bij het lezen van het boek, bekroop mij regelmatig de gedachte of opvoeding altijd in een optimale omgeving geschiedt? Dit is niet het geval!. Zodra er zich in de opvoeding moeilijkheden voordoen, biedt het boek weinig of geen alternatieven. Een hele uiteenzetting over het perspectief van het kind innemen besluit met de zin: “een dergelijke behoefteondersteunende houding handhaven is natuurlijk niet altijd even gemakkelijk, zeker als kinderen een defensieve of rebelse houding aannemen”. ‘Wat dan?’ schreef ik als commentaar in de kantlijn van het boek. Het is juist op deze momenten dat ouders en opvoeders een nieuw inzicht verwachten. Hier stelt de Zelf-Determinatie Theorie teleur en kunnen ouders en opvoeders twijfelen aan het nut van de aangebrachte bouwstenen.
De Zelf-Determinatie Theorie legt sterk de nadruk op de autonomie van het kind. Vele vitamines staan in het teken van het ontwikkelen van deze autonomie. Daardoor geraakt het inzicht dat wij mensen ook deel uitmaken van groepen op de achtergrond. Er wordt weinig aandacht besteed aan begrippen als loyaliteit, zich inzetten voor, verantwoordelijkheid opnemen,…. In opvoeding nemen deze aspecten echter wel een essentiële plaats in.
Tot slot geef ik graag nog enkele voorbeelden waar ik vraagtekens plaats bij de Zelf-Determinatie Theorie:
1. De Zelf Determinatie Theorie (ZDT) gaat uit van een positief mensbeeld. Daar is op zich niets verkeerd mee, maar er is zeker onvoldoende evidentie om daar een theorie van morele vorming op verder te bouwen. Zo halen de auteurs het voorbeeld aan van moreel gedrag bij baby’s en het prosociaal gedrag dat daaruit voortvloeit (p 241). Dit veronderstelt een aanwezigheid van empathie. Zowel de “Sally Ann-test” (https://www.youtube.com/watch?v=oazK2fkRU1A ) als inzichten in de groei van ons brein duiden aan dat kinderen onder de vier niet in staat zijn om het perspectief van de andere in te nemen. De ZDT beweert dat als je dit premoreel gedrag voedt, je automatisch het eigenaarschap van morele waarden bij kinderen installeert. Deze redenering is moeilijk aanneembaar en is zeker onvoldoende om het morele gedrag op te baseren. Ons brein is geprogrammeerd om ons als individu en groep te laten overleven. Voor het aanleren van prosociaal gedrag zullen de socialisatiefiguren vaak gebruik moeten maken van schuld en dit wordt niet als bouwsteen gezien, wel integendeel.
2. Voor een behoefte ondersteunende ouder is een weerspannig kind eerder interessant dan irritant (p 583). Het is ontegensprekelijk zo dat je uit het gedrag van kinderen heel wat kunt afleiden en dat je daar als ouder of opvoeder rekening mee houdt. De bouwsteen “meegaan in het afwijkend perspectief van de kinderen” kan veel onheil voorkomen. De nieuwsgierige grondhouding van de ouders of opvoeder combineren met communicatieve vaardigheden om ten volle het perspectief van het kind te aanvaarden, is interessant… Maar in welke mate is het kind in staat zijn eigen gedrag te verklaren? En als het voor zijn gedrag een verklaring heeft, in hoeverre is dit gedrag een keuze uit de kern van zichzelf? Over hoeveel vrijheid beschikken wij om keuzes te maken? Hier overschat de ZDT de mens. Ik probeer dit met een voorbeeld duidelijk te maken.
Een voorbeeld:
De leerlingenraad van een secundaire school stelt aan de directie voor om een frisdrankautomaat te installeren op de speelplaats. De leerlingenraad heeft via een bevraging bij alle leerlingen dit voorstel getoetst en er is een ruime meerderheid van de scholieren die het voorstel steunt. Indien de directie het perspectief van de leerlingen aanneemt, en een frisdrankautomaat installeert lijkt deze beslissing de vrijheid van de leerlingen te vergroten en zo de autonomie bij de leerlingen te stimuleren. Volgens de ZDT een positieve bouwsteen. De leerlingen kunnen nu kiezen tussen frisdrank nemen of geen frisdrank nemen. Maar is die vrijheid wel zo groot? En voor wie? Kinderen uit gedepriveerde gezinnen, waarvan we weten dat er vanaf de peutertijd reeds frisdrank gedronken wordt, zullen meer bekoord worden om frisdrank te drinken dan de andere kinderen. Hun smaak is reeds gevormd, de neuronenbanen die deze keuze bepalen zijn gevormd en ze beschikken nog over minder keuzevrijheid om ‘nee’ te zeggen tegen deze suikerdranken. Door magnum reclames is de persoonlijke vrijheid van deze kinderen reeds weggenomen.
Kunnen leerlingen wel vrij kiezen om geen frisdrank te nemen op school?
De school die de frisdrankautomaat verbiedt (met motivatie) zal meer doen om intrinsieke waarden te promoten (p 431) dan directies die meegaan in het perspectief van de leerlingen. De auteurs roepen namelijk op om kinderen en adolescenten minder bloot te stellen aan extrinsieke waarden en idealen en meer in te zetten op intrinsieke waarden. Dit is nobel maar enkel mogelijk als onze maatschappij de opvoedingsinstellingen ondersteund in het nemen van structurele maatregelen. En die zijn vaak niet genomen in het perspectief van de kinderen en jongeren.
Als het over de intrinsieke waarde van gezondheid gaat is preventie noodzakelijk. Volgens de WHO is de meest effectieve preventie nog altijd het verbieden van reclame en de toegang tot ongezonde producten (suikerrijke dranken, alcoholische dranken) moeilijker maken of verbieden. Vaak moet de ouder of opvoeder in het belang van het kind en om het te beschermen keuzes aanreiken en deze keuzes aantrekkelijk maken om de het kind of de jongere te verleiden.
3. Zoals de meeste opvoedingsprogramma’s erkent de ZDT ook de belangrijke rol van socialisatiefiguren. (p 525) De ZDT geeft aan dat socialisatiefiguren structuur aanbrengen in het leven van het kind. De auteurs zijn zeer terughoudend als het gaat over autoriteit. Maar toch kun je in de opvoeding niet buiten autoriteit. Het is natuurlijk zo dat iedereen gelijkwaardig is. Een leerling is gelijkwaardig aan zijn leerkracht. Maar ze zijn zeker geen gelijken. In de vele voorbeelden in het boek durven de auteurs dat niet toegeven. Op p. 525 halen ze het voorbeeld aan van ouders met hun kind aan de tafel. De ouders hebben met hun kind de afspraak gemaakt om aan tafel te blijven zitten tot iedereen klaar is. Kinderen kunnen zeker inzien dat dit een fijne afspraak is, maar ze is natuurlijk altijd voorgesteld door de ouder. In hun voorbeeld geven de auteurs aan dat de ouder de afspraak moet opvolgen. Maar hier zal de ouder een zekere autoriteit moeten gebruiken indien het kind de tafel wenst te verlaten om zijn computerspelletje verder te spelen. En deze autoriteit zal zeker frustratie bij het kind opwekken.
4. De auteurs gaan op verschillende plaatsen in het boek uitvoerig in op het begrip motivatie. Ze zijn, zoals de meeste opvoeders, voor het stimuleren van de intrinsieke motivatie bij mensen. Door het toepassen van hun aangebrachte bouwstenen geloven ze dat alle gedrag bij kinderen en mensen intrinsiek kan gestuurd worden. Door het verwijzen naar verschillende onderzoeken proberen zij de inzichten van de leertheoretici te weerleggen. De auteurs minimaliseren zo het nut van beloningssystemen voor het aanleren van gedrag of het afleren van minder aangename gewoontes. Bij hun aangehaalde onderzoeken lees ik niets over Contingency Management. Toch hebben deze methodieken hun effectiviteit bewezen bij het aanleren van een sober gedrag. Contingency Management is bij uitstek een extrinsiek beloningssysteem. Door deze onderzoeken niet op te nemen, verraden de auteurs vooringenomenheid!
Het boek Vitamines voor groei hoort zeker thuis in de lerarenkamer of het teamlokaal. Maar plaatst het tussen ‘Autoriteit’ van Paul Verhaeghe en ‘Het narcistisch ideaal’ van Jan Derksen. Deze twee boeken zullen voor de nodige nuance zorgen. En vergeet niet enkele breinboeken van bijvoorbeeld Margriet Sitskoorn, Eveline Crone en Dick Swaab op dezelfde plank te plaatsen.
Tijdens een interne vorming één of meerdere hoofdstukken van het boek met de collega’s bespreken lijkt me boeiend en nuttig. De diversiteit van het team zal er telkens voor zorgen dat de sterktes van het boek aangeboord en geïmplementeerd worden. De ervaring van het team zal de valkuilen omzeilen.
Uitdagingen genoeg voor meerdere werkjaren. Veel lees- en studieplezier!
Johan Van de Walle (augustus 2016)