Kreeg gisteren deze blogpost aangebonden door Mieke Berghmans, Mathias Decuypere & Karmijn van de Oudeweetering, allen verbonden aan de Faculteit Psychologie & Pedagogische Wetenschappen (KU Leuven).
Door de coronacrisis moeten alle leerkrachten hun onderwijs vliegensvlug vanop afstand organiseren. Dat is allesbehalve een vanzelfsprekende uitdaging, hoewel het vaak lijkt alsof ze in een handomdraai aangepakt is. Gelukkig beschikken we over een brede waaier aan tools die dit mogelijk maken. Online leeromgevingen, educatieve apps, interactieve websites, live-streaming platformen …: ze zijn vandaag van onschatbare waarde, en vele leerkrachten maken er intussen dankbaar gebruik van. (Stel je voor dat de coronacrisis in de jaren 90 had plaatsgevonden?!) En hoewel de ene leerkracht er sneller mee weg is dan de andere, blinken de meeste van deze tools uit in ‘ gebruiksvriendelijkheid’. Snel even downloaden, vlug inloggen, en klaar!
In zekere zin zou je kunnen zeggen dat digitale educatieve technologie in sneltreinvaart dé infrastructuur is geworden van onderwijs-in-coronatijden. En zoals dat gaat met infrastructuren: op bepaalde momenten lijken we te vergeten dat ze er zijn, en op andere momenten lijken we ervan uit te gaan dat ze vanzelfsprekend zijn. Desalniettemin maken we er vaak argeloos gebruik van, zonder stil te staan bij wat de infrastructuur met ons doet en wat die infrastructuur ons, op hetzelfde moment, doet doen.
Ondanks maar ook net door de urgentie – de paasvakantie loopt op zijn eind, en ‘pre-teaching’ zal nu gauw zijn intrede doen – lijkt het ons belangrijk om bewust om te gaan met de infrastructuur die we willen gebruiken om online onderwijs mogelijk te maken. Digitale tools brengen immers nieuwe uitdagingen en vragen mee waar we, als we op een verantwoordelijke manier aan onderwijs willen doen, niet aan voorbij mogen gaan. Hieronder formuleren we 5 vragen om de weg naar goed digitaal onderwijs te ondersteunen.
WAT IS EEN ‘GOEDE LEERLING’ VOLGENS DE TOOL?
Wanneer onderwijs gewoon plaatsvindt op school, worden goede leerlingen meestal beschouwd als leerlingen die tijdig op school aanwezig zijn, die opletten in de les, actief meewerken, hun taken op tijd en netjes maken en, mede hierdoor, goede scores behalen op toetsen. De schooluren, de regels die in de les gehanteerd worden en de (groeps)opdrachten bepalen zo mee wat een ‘goede leerling’ is.
Nu uren, regels en groepen niet meer ter plekke in de school kunnen worden vastgelegd, moeten leerkrachten hun verwachtingen communiceren met leerlingen via digitale technologieën. Daarbij vereist digitaal onderwijs dat leerlingen over de nodige middelen en digitale vaardigheden beschikken om van de technologie gebruik te kunnen maken. Een belangrijke bekommernis hierbij is dat niet elke leerling – en niet elk gezin – over de nodige digitale vaardigheden beschikt. Daarnaast mogen we ook niet over het hoofd zien dat tools verschillen in wat zij verwachten van een ‘goede leerling’. Voor vele tools is een goede leerling een ‘uitvoerder’: iemand die series van vooraf opgestelde oefeningen netjes doorloopt, het liefst met zo min mogelijk fouten. Voor andere tools is een goede leerling iemand die zelf initiatief neemt, in staat is zelf zijn planning op te maken, oplossingen bedenkt voor complexe problemen, samenwerkt in groepjes, nieuwe materialen ontwikkelt … Elke tool steunt dus impliciet en noodzakelijkerwijs op een idee van wat een goede leerling is. Het is daarom belangrijk om jezelf de vraag te stellen of de tool die jij hanteert in dit (digitale en mogelijks met papier aangevulde) afstandsonderwijs, die idee ondersteunt die je als leerkracht (en als school) zelf ook waardevol acht.
WAT IS EEN ‘GOEDE LEERKRACHT’ VOLGENS DEZE TOOL?
Wanneer onderwijs gewoon doorgaat in de school, worden goede leerkrachten meestal beschouwd als leerkrachten die een klas kunnen boeien en enthousiasmeren, de inhoud van hun vak beheersen, hun lessen bijsturen op basis van de vragen en noden van de klasgroep, en taken en toetsen correct, eerlijk en met de nodige extra toelichting corrigeren. Ook hier speelt de analoge en digitale technologie van de school een belangrijke rol. Lesroosters, het schoolbord (of smartboard), de lesboeken, de tafelopstelling, maar ook het directe contact met de leerlingen: deze staan allemaal toe en zijn er zelfs op gericht dat de leerkracht de leerstof kan overbrengen en het leerproces kan peilen bij de leerlingen.
Nu deze klassieke opstelling waar we allemaal zo vertrouwd mee zijn plots wegvalt, verandert ook de rol van leerkrachten drastisch. Is de goede leerkracht in het digitaal afstandsonderwijs nog iemand die, inderdaad, de leerlingen boeit en enthousiasmeert? Is het nog iemand die ingaat, of in kan gaan, op vragen van leerlingen? De meeste tools lijken een ander beeld van de goede leerkracht te genereren. Ze zijn zo opgesteld dat leerkrachten verworden tot iemand die leuke instructiefilmpjes aanmaakt of selecteert, online toetsen en verbetersleutels aanreikt, scores, learning analytics en leercurves van leerlingen in de gaten houdt … De leerkracht wordt iemand die op een heel andere manier de aandacht, het begrip en het leerproces van leerlingen in het oog houdt. Aangezien deze tools dus de (on)mogelijkheden van de leerkracht mee bepalen, creëren zij wat we verstaan onder een goede digitale leerkracht. Voordat je een bepaalde tool inzet in het afstandsonderwijs is het daarom belangrijk om je af te vragen: welk beeld van een goede leerkracht wordt impliciet verondersteld? En wil ik zo’n leerkracht zijn?
OP WELKE LEERTHEORIE STEUNT (HET GEBRUIK VAN) DE TOOL?
Aan de meeste digitale educatieve tools ligt een bepaalde leertheorie ten grondslag. Voor het grootste deel zijn deze behavioristisch; ze zijn gericht op kennisoverdracht, herhaling, memorisering en het belonen van ‘goede’ antwoorden. Denk maar aan de oefeningen in ‘quizformat’: een serie vragen met goede en foute antwoordmogelijkheden, en de leerlingen moeten volgen totdat ze een voldoende percentage aan juiste antwoorden hebben gegeven. Vervolgens verdienen ze een ‘pluim’ of wordt hun taak ‘afgevinkt’: “Goed gedaan, op naar het volgende niveau!” Maar er zijn ook tools die vanuit een constructivistische leertheorie gebruikt kunnen worden en leerlingen juist stimuleren om over complexe vraagstukken na te denken (denk aan het maken van mindmaps), of samen te werken aan een werkstuk (denk aan een Wiki of een blog). Is goed digitaal onderwijs een soort onderwijs dat heldere instructies verschaft aan leerlingen? Dat leerlingen aanspoort om zelfstandig te werken, of juist in groep? Dat leerlingen nieuwsgierig maakt om zelf informatie op te zoeken, te beoordelen en te verwerken in een schrijfopdracht? Als leerkracht begin jij nu mede digitaal onderwijs te maken en is dit dus een uitgelezen kans om even stil te staan bij welke leertheorieën jij, met en door de tool, in je afstandsonderwijs wilt gebruiken.
HOE BETALEN LEERKRACHTEN, SCHOLEN EN/OF LEERLINGEN VOOR HET GEBRUIK VAN DEZE TOOLS?
Digitale educatieve tools zijn meestal niet ontworpen door wilde weldoeners die het onderwijs onbaatzuchtig een handje willen helpen in deze uitzonderlijke tijden. Meestal zit achter deze tools een uitgekiend businessmodel. In het beste geval is dat model vrij transparant en eenduidig: de school of de gebruiker betaalt dan een bepaald jaarlijks of maandelijks bedrag. In ander gevallen – en de voorbeelden zijn legio – zijn deze modellen een pak obscuurder en probeert men munt te slaan uit de data die leerkrachten en leerlingen genereren. Daar valt op zijn minst eventjes over na te denken. Is het verantwoord dat het onderwijs, als publieke sector, wordt doordrongen van dergelijk soort van modellen? Wil jij, als leerkracht, of willen wij, als samenleving, dat een deel van ons onderwijs uitbesteed wordt aan private bedrijven die winst maken door de data (van leerkrachten, leerlingen en scholen) die door de tool verzameld werden, te verhandelen?
WELKE GEGEVENS WORDEN ER DOOR DE TOOL VERZAMELD? HOE (GOED) WORDEN DEZE GEGEVENS BESCHERMD EN WAT WORDT ER MET DEZE DATA GEDAAN?
Voor je gebruik kan maken van een bepaalde tool, moet je in vele gevallen een aantal persoonlijke gegevens doorgeven. Daarnaast verzamelen applicaties vaak informatie over de locatie en/of over het surfgedrag van hun gebruikers. Hoewel er in de gebruiksvoorwaarden van deze applicaties beschreven staat welke gegevens verzameld worden en hoe deze gebruikt worden, blinken de meeste van deze gebruiksvoorwaarden echter niet uit in leesbaarheid en transparantie. Als je al de tijd neemt om alle kleine lettertjes te lezen, is het vaak nog niet helder hoe goed deze gegevens beschermd worden of voor welke doeleinden deze gegevens verzameld worden (marketing, handel …). Via de “Intentieverklaring Privacy in Digitale Onderwijsmiddelen” geven verschillende onderwijsverstrekkers en aanleveraars van digitale leermiddelen aan dat ze omzichtig om willen springen met deze informatie. Maar wat met zij die deze intentieverklaring niet tekenden? Het zou naïef zijn om te denken dat alle verstrekkers van digitale technologie dezelfde standaarden hanteren rond gegevensbescherming. Denk maar aan rechtszaken rond Facebook en de vragen die recent gesteld worden rond Zoom. Beschermen wij (als leerkrachten, scholen en maatschappij) onze leerlingen, in deze uitzonderlijke tijden van digitale interactie, voldoende tegen malafide hackers, ongewenste marketing, tracking van hun surfgedrag …?
EN WAT BETEKENT GOED DIGITAAL ONDERWIJS VOOR VLAANDEREN?
De bovenstaande vragen zijn gericht tot leerkrachten: zij zijn degenen die in deze crisis snel en doelgericht zullen moeten beslissen en handelen. Maar het is natuurlijk niet ondenkbaar dat deze digitale tools ook na de corona-crisis een rol zullen spelen in het onderwijs (er spelen heel wat belangen mee). Er is daarom ook nood aan ondersteuning vanuit de overheid, en specifiek bij het maken van keuzes rondom het gebruik van digitale tools. Er zou bijvoorbeeld, op Vlaams niveau, gedacht kunnen worden aan een kwaliteitslabel voor educatieve tools, dat een nauwkeurig en snel inzicht geeft in de pedagogische aannames, marktmodellen, en normen en waarden die in elke educatieve tool ingebed zitten. Een dergelijk label zou als keurmerk kunnen fungeren, en daarmee leerkrachten en scholen toelaten gefundeerde en veilige keuzes te maken over wat vanuit pedagogisch oogpunt nu precies ‘downloadbaar’ is, en wat niet. Maar (hoewel dringend nodig) dat label hebben we nog niet. In de tussentijd is het de verantwoordelijkheid van leerkrachten en van scholen om vragen te blijven stellen over de tools die ze gebruiken, en over hoe deze tools leiden naar en mogelijks afleiden van goed digitaal onderwijs.