Deze post verscheen eerst op dieponderzoek.nl.
De toekomst is fantastisch. ‘Tech’, de afkorting voor nieuwe technologieën en innovaties, gaat ons een betere wereld brengen. Het is een onzingedachte die desalniettemin door mensen werkzaam in tech volop gebezigd wordt. Het geloof in zulke progressie stoelt sterk op wat tech exceptionalism wordt genoemd: het idee dat deze sector fundamenteel anders is dan iedere andere industrie die hiervoor bestaan heeft.
Tech is niet alleen heilig overtuigd van de eigen goede bedoelingen, de sector vindt ook dat ze daarom een uitzonderingspositie verdient. Dit is een schadelijke mythe die ons ervan weerhoudt de gevolgen in het nu te overzien. Dat betogen Yaël Eisenstat en Nils Gilman van de denktank Berggruen Institute in een overtuigend essay.
Dubbel
Ze noemen het beeld dat tech van zichzelf schetst “hypocriet”:
“On the one hand, tech represents (and especially presents itself) as all that is good about contemporary capitalism: it produces delightful new products, generates vast new troves of wealth and inspires us quite literally to reach for the heavens. On the other hand, the harms caused by “tech” have become all too familiar: facial recognition technology disproportionately misidentifying people of color, Google reinforcing racist stereotypes, Facebook stoking political polarization, AirBnB hollowing out city centers, smartphones harming mental health and on and on. Some go so far as to claim that tech is depriving us of the very essence of our humanity.”
Techbedrijven gebruiken de mythe van tech exceptionalism om zichzelf een uitzonderingspositie in te praten:
“It is different, the myth says, because it is inherently well-intentioned and will produce not just new but previously unthinkable products. Any micro-level harm — whether to an individual, a vulnerable community, even an entire country — is by this logic deemed a worthwhile trade-off for the society-shifting, macro-level “good.””
Het idee is dus dat tech vooruitgang brengt. ‘Disruptie’ is een heilige graal geworden en waar ontwricht wordt, tja, daar vallen spaanders. Als dat de democratie is, dan is het pech en moet iemand anders het probleem maar oplossen, vatten Eisenstat en Gilman samen.
Weg met regels
Het gaat hier om Amerikaanse bedrijven die groot zijn geworden in een periode dat er veel afkeer was van regulering. Vanaf de jaren 80 heerst er in de VS een “libertarian ethos” dat regelgeving ziet als de vijand van innovatie. Deze bedrijven vinden zichzelf ook nog eens als inherent anders dan bestaande industrieën. Daarvan is de schade bekend en is duidelijk dat er ingegrepen moet worden. Bij tech wordt dat anders gezien, omdat wat nog niet bestaat niet te reguleren is:
“Tech’s identity, on the other hand, was defined around the constant creation of the radically new or the disruption of the outdated, for which the proper regulatory framework could not be anticipated in advance. Would-be tech regulators were derided as dull bureaucrats, would-be killers of the golden goose, applying rules based on systems that tech itself, if left alone, would soon supersede anyway.”
In deze redenatietrant weegt het goede dat tech mogelijk brengt altijd op tegen enig slechte. Tech is zo meer dan een industrie, het is een “attitude toward the future”. Het gaat dus niet om het wegen van baten nu tegen de schade nu, maar er wordt ingezet op de baten van de toekomst. Dat is – uiteraard – oneigenlijk.
Overheidsingrijpen
De auteurs stellen dat de (Amerikaanse) overheid wellicht niet altijd de boel goed kan bijbenen, maar dit betekent niet dat techbedrijven vrij spel zouden moeten mogen hebben. Het is volgens hen simpel: “Facebook and other social media companies must be regulated on the basis of protecting against the harms they create”.
Daartoe is het noodzakelijk om politieke keuzes te maken over wat we willen accepteren van techbedrijven. De auteurs wensen daarom een debat over waarden in plaats van – zoals het nu gebracht wordt – over efficiënte processen.