Wat een jaar: deze blog, AI en waarom ik anders ben gaan schrijven

Dit is de laatste post van dit jaar op deze blog. Tijd om even terug te kijken en wat interne keuken mee te geven. Misschien heb je iets gemerkt aan deze site. Nee, de lay-out werd niet anders, maar ik sleutelde wel bewust aan de inhoud. Ik merkte dat zowel deze als mijn Engelstalige blog bezoekers begon te verliezen. Grotendeels omdat steeds minder mensen via zoekmachines binnenkwamen, maar ik was gaandeweg ook ontevreden geworden over mijn eigen kwaliteit van posts.

Dus besloot ik deze zomer dingen wat anders aan te pakken. Om tijd vrij te maken om de kwaliteit te verhogen, heb ik de twee blogs qua inhoud gelijk getrokken. Vroeger was dit niet het geval. De tijd die zo vrijkwam stak ik in het schrijven van betere stukken. Af en toe post op deze blog nog wel eens een video, maar de inhoud van vooral onderzoeksgedreven stukken die mijn Engelstalige blog altijd al was, werd ook hier nu de norm.

Ondertussen kwam er ook A.I. bij. Die gebruikte ik niet om de stukken zelf te schrijven, daarvoor ben ik een te grote controlefreak. Maar ik gebruik technologie wel voor enkele zaken die mijn leven makkelijker maakten:

  • Soms gebruik ik het om snel een onderzoek te screenen als aanvulling op de stappen die ik vroeger al zette. De gebruikelijke weg was tot recent altijd: eerst de titel lezen, indien interessant de korte inhoud, vervolgens indien interessant het abstract en vervolgens indien interessant het eigenlijke onderzoek. Daar kwam nu regelmatig een tussenstap bij na het lezen van het abstract: A.I. het onderzoek kort laten samenvatten om te kijken of het de moeite waard is. De laatste stap blijft wel het artikel lezen, want te vaak gemerkt dat het in de A.I. stap nog steeds fout kan gaan. A.I vervangt hier de perstekst, die ik nu vaak niet meer lees.
  • Na het schrijven vraag ik nu ook feedback aan A.I., maar dat is geen garantie gebleken om schrijffouten te voorkomen. En blijkbaar herkent A.I. wel mijn humor, maar kan het deze zelf niet schrijven als ik de suggesties soms bekijk. Ik blij.
  • Om terug in zoekmachines op te duiken, gebruik ik A.I. voor alles wat met SEO te maken heeft.
  • Soms gebruik ik het ook om afbeeldingen te maken, maar meestal zoek ik eerst echte afbeeldingen die creative commons zijn.
  • En ja, vertalen doe ik ook met technologie, maar ook hier is vaak nog echt wel mensenwerk nodig na de vertaling.

Dergelijke veranderingen vergen tijd, maar ik heb de voorbije maanden terug een gestage toename gezien van lezers en kreeg ook fijne reacties. Ondertussen blijft deze blog mijn eigen dagelijkse professionalisering en de beste oefening in schrijven.

De meest gelezen stukken van het voorbije jaar, zijn:

Natuurlijk was 2025 niet enkel een jaar op deze blog, maar voor het vierde jaar op rij was het op professioneel maar vooral op persoonlijk vlak een meer dan pittig jaar. Dank aan iedereen die mij (en bij uitbreiding ons) heeft bijgestaan met raad en daad.

Het is ook een jaar geweest waarin ik weer veel mocht leren en fijne mensen heb leren kennen.  Op naar het volgende, met misschien wel onverwacht nieuws ergens in het voorjaar. Nieuws waarbij ik zelf blij opkeek toen ik het zelf eerder dit jaar kreeg. Tot in 2026!

Lectuur op zaterdag: dubbele dosis muppets, public domain in 2026, gevaarlijk grijs, AI wordt communist en meer

De laatste weekendbijlage van het jaar bij deze blog:

Lees verder

Waarom sociale media ons cynischer maken dan nodig is

Vandaag hebben sociale media een behoorlijk slechte reputatie. Op Twitter (ik volhard) spreekt men over Bluecry in plaats van Bluesky. Op Bluesky verdenkt men dan weer iedereen op Twitter van rechts te zijn. En Facebook? Wie zit daar eigenlijk nog op. LinkedIn tenslotte: zelfpromotie, toch? Die intuïtie voelt begrijpelijk. Wie even door reacties scrolt onder een nieuwsbericht van kranten die dit nog toelaten, ziet haat, desinformatie en gratuit cynisme. Het lijkt soms alsof dat gedrag normaal is geworden.

Een nieuw artikel in PNAS Nexus zet precies daar een interessante correctie of eerder nuance tegenover. Niet door te beweren dat sociale media onschuldig zijn. Je zal straks merken, dat zijn ze niet. Wel door te laten zien dat we systematisch verkeerd inschatten wie en hoeveel mensen verantwoordelijk zijn voor dat schadelijke gedrag online.

Angela Y Lee en collega’s vroegen Amerikanen hoeveel gebruikers volgens hen toxische reacties posten of nepnieuws delen. De antwoorden die ze kregen, waren opvallend consistent. Respondenten dachten dat ongeveer 40 tot 50 procent van de gebruikers zich daar wel eens aan bezondigt. Wacht even met verder lezen. Welk percentage denk jezelf?

Lees verder

Wat een rapport echt vertelt (en wat niet)?

Deze weken duiken ze weer op: rapporten, via Smartschool, oudercontacten en andere kanalen. Daarna volgen korte gesprekken in gangen en soms lange avonden aan de keukentafel. Voor veel kinderen en jongeren is het een spannend moment. Voor ouders vaak een zoekmoment: wat zeg ik nu? Wat laat ik best? En vooral: doet mijn reactie er eigenlijk toe?

Ik moest daaraan denken toen ik via Larry Ferlazzo botste op een ouder, maar zeer relevant overzichtsartikel van Zaff en collega’s over wat jongeren helpt om school af te maken. Verwacht geen hippe interventie of snelle tips. Wat je krijgt, is een synthese van tientallen longitudinale studies die over jaren volgen wie uiteindelijk afstudeert, en waarom.

Wat opvalt: schooluitval of afstuderen blijkt zelden het gevolg van één oorzaak. Het is bijna altijd het resultaat van een samenspel van factoren, verspreid over verschillende contexten. En net daarom is rapporttijd zo’n interessant moment: hier kruisen veel van die factoren elkaar.

Bij de leerling zelf spelen motivatie, betrokkenheid, verwachtingen en het gevoel van controle een grote rol. Jongeren die geloven dat hun inzet verschil maakt, die zich verbonden voelen met school en die verwachten dat ze het traject kunnen afmaken, blijven vaker aan boord. Dat betekent niet dat elk kind altijd gemotiveerd moet zijn. Dat is gewoon niet realistisch. Het betekent wel dat signalen van afhaken ernstig genomen moeten worden. Rapporten zijn in dat opzicht minder belangrijk als meetinstrument, en meer als gesprekstarter: hoe kijkt dit kind naar school? Ziet het nog perspectief? Of vooral mislukkingen?

Daar komt de rol van ouders scherp in beeld. Onderzoek toont keer op keer dat ouderbetrokkenheid ertoe doet, maar niet op de karikaturale manier die soms wordt gesuggereerd. Het gaat niet om controleren, micromanagen of permanent druk opvoeren. Wel om interesse tonen, verwachtingen uitspreken en opvolging bieden. Ouders die laten zien dat school ertoe doet, hebben kinderen die vaker op school blijven en vaker afstuderen. Dat gebeurt door erover te praten, door grenzen te stellen en door contact te houden met de school.

Minstens even belangrijk is de kwaliteit van de ouder-kindrelatie. Jongeren die zich emotioneel gesteund voelen, die met hun ouders kunnen praten over school zonder dat elk cijfer meteen een oordeel wordt, blijken veerkrachtiger wanneer het moeilijk loopt. Rapporttijd is daarbij een kantelmoment. Een tegenvallend rapport kan gelezen worden als “zie je wel dat ik dit niet kan”, of als “dit is lastig, maar we zoeken samen hoe je verder kan”. Dat verschil is klein in woorden, maar groot in effect.

Ook leeftijdsgenoten, de peers, spelen een rol, al is die vaak onzichtbaar. Jongeren die omringd zijn door leeftijdsgenoten voor wie inzet normaal is en school toekomstwaarde heeft, blijven vaker gemotiveerd. Rapporten worden zelden individueel beleefd: ze circuleren in klasgroepen, vriendengroepen en chats. Ouders en scholen onderschatten soms hoe sterk die sociale norm werkt.

Op schoolniveau blijkt vooral de relatie tussen leerling en leraar cruciaal. Jongeren die zich gezien voelen door minstens één volwassene op school, die weten bij wie ze terechtkunnen, blijven vaker ingeschreven en studeren vaker af. We weten ook hoe belangrijk dat is voor weerbaarheid. Dat maakt rapport- en oudercontactmomenten extra betekenisvol: ze zijn niet alleen administratief, maar relationeel. Ze bevestigen — of ondergraven — het gevoel dat een leerling erbij hoort.

Daarnaast spelen ook bredere structuren mee. Deelname aan buitenschoolse activiteiten, kleinschalige leeromgevingen — scholen waar je geen nummer bent — en trajecten die school relevant maken, zoals sterke beroeps- en technische opleidingen, verhogen de kans op afstuderen. Voor sommige leerlingen gebeurt die ondersteuning zelfs buiten de school, via kwalitatieve naschoolse programma’s die structuur, begeleiding en toekomstperspectief bieden. Opvallend is dat deze effecten vooral sterk zijn voor leerlingen die het moeilijk hebben. Het zijn precies die jongeren voor wie rapporttijd vaak het zwaarst weegt.

Wat dit alles samenbrengt, is een opvallend nuchtere conclusie: afstuderen is zelden het gevolg van harder duwen, strengere controle of hogere druk. Het is het resultaat van consistent aanwezige volwassenen, duidelijke verwachtingen en relaties die tegen een stootje kunnen wanneer het misloopt.

Misschien is dat wel de belangrijkste vraag die je vandaag bij een rapport kan stellen: niet “hoe zijn de punten?”, maar “welk verhaal hoort mijn kind vandaag over zichzelf als lerende?”. Rapporten verdwijnen weer in systemen en mappen. Dat verhaal blijft hangen. En precies dat blijkt, jaar na jaar, een van de sterkste voorspellers van wie uiteindelijk de eindmeet haalt.

Afbeelding: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Schoolrapport.jpg

Waarom de Brain Economy wel eens het volgende grote beleidsidee kan worden in 2026

Ik heb geen glazen bol, maar op basis van wat ik vorige week leerde, zou 2026 wel eens het jaar kunnen zijn van The Brain Economy. Als grote spelers als de OESO, UNESCO, het World Economic Forum, en McKinsey zich achter een idee scharen, dan is de kans reëel.

Laten we even kijken naar wat het is, op basis van dit artikel van Harris Eyre en veel mede-auteurs. De Brain Economy vertrekt van een eenvoudige maar ongemakkelijke vaststelling: onze economie draait steeds meer op cognitieve, emotionele en sociale vermogens, terwijl we diezelfde vermogens systematisch onder druk zetten. In klassieke economische modellen blijven hersenen opvallend abstract. Mensen verschijnen er als arbeidskrachten, consumenten of dragers van ‘human capital’, maar zelden als kwetsbare, trainbare en beïnvloedbare biologische systemen. Dat is precies de blinde vlek die het concept van de Brain Economy wil corrigeren

Lees verder

Waarom kennis net belangrijker wordt in tijden van AI

File:Barb Oakley jpg.jpgVorige vrijdag zat ik in Parijs bij wat zonder overdrijven een van de beste lezingen was die ik de voorbije jaren zag. Barbara Oakley stond op het podium en deed wat ze als geen ander kan: complexe cognitieve en neuro­wetenschappelijke inzichten helder maken, zonder ze plat te slaan. En vooral: ze legde verbanden die je achteraf niet meer níét kunt zien.

In haar 30 minuten verwees ze ook naar een preprint die perfect aansluit bij haar lezing en waar ik al eerder over blogde. Het artikel verdient extra aandacht, en door haar te horen spreken kan ik nu ook enkele andere accenten leggen. Het gaat om The Memory Paradox: Why Our Brains Need Knowledge in an Age of AI. Oakley schreef het samen met onder meer Terrence Sejnowski, en het is precies het soort tekst dat in het huidige AI-debat vaak ontbreekt: niet technologisch naïef, niet nostalgisch, maar scherp over wat leren eigenlijk ís.

Lees verder

Bewustzijn is geen geheim genootschap (of ook: Dan Brown leest vlot. Bewustzijnsonderzoek is interessanter)

Ik ben recent begonnen in het meest recente boek van Dan Brown. Zoals altijd weet hij wetenschap, mysterie en grote woorden over bewustzijn vlot te mengen tot iets wat leest als dit zou wel eens waar kunnen zijn. Een van die woorden is noëtisch. Dit is het idee dat bewustzijn meer is dan hersenactiviteit alleen, en misschien zelfs een eigen kracht heeft. Dat soort claims leest spannend, maar ze maken me tegelijk extra nieuwsgierig. Want wat gebeurt er eigenlijk in het echte wetenschappelijk onderzoek naar bewustzijn. En dan liefst zonder geheime genootschappen of verborgen manuscripten?

Lees verder

Growth mindset, PISA en de grenzen van wat correlaties ons vertellen

Wanneer er een nieuwe analyse van PISA-data over growth mindset verschijnt, is de verleiding groot om snel conclusies te trekken over wat scholen “zou moeten doen”. Zeker wanneer de dataset indrukwekkend is: PISA 2022, 74 landen, meer dan een half miljoen leerlingen. Het recente PLOS One-artikel van Pimmada Charoensilp en collega’s dat Carl Hendrick deelde, past perfect in dat patroon. De vraag die ik wil beantwoorden is dan steeds: wat leert dit onderzoek ons werkelijk?

De auteurs onderzoeken de samenhang tussen een zelfgerapporteerde growth mindset en wiskundeprestaties, en bekijken of sociaaleconomische status die relatie versterkt of verzwakt. Methodologisch is dat netjes uitgevoerd binnen de grenzen van PISA-onderzoek. Maar precies daar ligt ook de beperking die niet mag worden weggemoffeld. Ik val in herhaling, maar dit zijn correlaties, geen causale effecten. Wie mijn eerdere post over growth mindset-interventies las, weet waarom dat onderscheid cruciaal is.

De resultaten zijn verder allesbehalve eenduidig. In een meerderheid van de landen is er een kleine, positieve samenhang tussen growth mindset en wiskunde. In een aanzienlijk aantal landen is er geen samenhang, en in enkele zelfs een negatieve. Ook de rol van sociaaleconomische status blijkt wisselvallig. Soms lijken leerlingen met een lagere SES iets meer te “profiteren”, soms juist leerlingen met een hogere SES, en in meer dan de helft van de landen speelt SES helemaal geen modererende rol.

Wie hier een universele les in zoekt, komt van een kale reis terug.

Belangrijker nog zijn de effectgroottes. Zelfs waar de samenhang statistisch significant is, blijven de effectgroottes klein, zeker in vergelijking met de impact van sociaaleconomische verschillen. Dat sluit naadloos aan bij wat eerdere meta-analyses al lieten zien, en bij de conclusie van mijn eerdere blog: growth mindset is geen hefboom die ongelijkheid zomaar verkleint.

Wat deze studie wél scherp laat zien, is hoe contextafhankelijk het hele verhaal lijkt. Een overtuiging werkt wellicht alleen als de omgeving mee werkt. Zonder degelijk onderwijs, dito instructie en reële kansen om te leren, wordt growth mindset al snel een morele opdracht aan leerlingen in plaats van een verantwoordelijkheid van het systeem.

Waarom ‘geel’ je ineens in een schoolbus zet: semantic leakage bij taalmodellen

De tijd is stilaan voorbij waar taalmodellen ons verrassen met wat ze kunnen. Soms doen ze dat nog wel met hoe ze fouten maken. Een nieuwe preprint met de heerlijke titel Does Liking Yellow Imply Driving a School Bus? legt precies zo’n mechanisme bloot. De eerste auteur is Hila Gonen, en ik botste op het artikel via Adam Boxer, die het deelde en meteen duidelijk maakte waarom dit meer is dan een leuke curiositeit.

De paper introduceert het begrip semantic leakage. Daarmee bedoelen de auteurs dat taalmodellen irrelevante betekenissen uit een prompt meenemen in hun antwoord. Niet omdat de logica daarom vraagt, maar omdat de statistische associatie te sterk is om te negeren. Wie “He likes yellow. He works as a …” aan een model voorlegt, krijgt opvallend vaak “school bus driver” terug. Geel en schoolbus horen nu eenmaal vaak samen in de data, en die samenhang lekt door in de generatie.

Het interessante is dat dit geen randverschijnsel blijkt. Gonen en collega’s testen dertien verschillende modellen en vinden het effect overal terug. Sterker nog, instruction-tuned modellen vertonen het vaker dan hun niet-gefinetunede varianten. Ook in andere talen en in meer open opdrachten, zoals verhalen schrijven of recepten voorstellen, duikt semantic leakage op. Een kind met de naam “Coral” leeft plots aan zee, een blauwe pan vraagt blijkbaar om blauwe bessen.

Wat dit artikel vooral duidelijk maakt, is dat we hier niet zomaar met een grappige bias te maken hebben, maar met een structureel mechanisme. Semantic leakage hangt nauw samen met wat we eerder al kenden als stereotypen en associatiebias, maar is breder en subtieler. Het verklaart ook waarom prompts soms ontsporen op manieren die moeilijk te voorspellen zijn: bepaalde woorden overschaduwen andere, relevantere informatie. Zoals Adam aangeeft in zijn tweet, kan dat repercussies hebben wanneer AI wordt ingezet om studententaken te beoordelen.

Voor onderwijs, beleid en praktijk is dit dus een nuttige waarschuwing. Niet elk fout of vreemd antwoord van een taalmodel wijst op een gebrek aan kennis. Soms is het gewoon een teveel aan associatie. Begrijpen waarom dat gebeurt, is minstens zo belangrijk als steeds betere output eisen. Deze paper helpt om dat mechanisme scherper te zien en maant dus impliciet ook aan tot voorzichtigheid.

Het (te) eenvoudige verhaal over jongeren en mentale gezondheid

We zijn bijna aan het einde van 2025 en de voorbije twaalf maanden zag je het telkens opnieuw gebeuren. Er was onrust over jongeren en hun mentale gezondheid, iemand wees naar sociale media, en voor je het wist lag er een voorstel op tafel dat vooral één ding beloofde: eenvoud. Een leeftijdsgrens. Een verbod. Een duidelijke boosdoener. Dat patroon is niet nieuw. Wie het debat al langer volgt, herkent het van de voorbije vijf jaar. Het recente verbod in Australië op sociale media voor jongeren onder zestien heeft het alleen scherper zichtbaar gemaakt. Ook hier duiken gelijkaardige oproepen op, vaak losgezongen van wat adviesorganen zoals de Hoge Gezondheidsraad al langer benadrukken.

Lees verder