Drie mythes over technologie in het onderwijs (een mini-college van me)

Nam deze video geruime tijd geleden op voor de VO-raad, maar hij werd pas recent gepubliceerd:

In de reeks VO-praat vertellen bevlogen sprekers in maximaal tien minuten hun verhaal. Telkens met een andere insteek, maar altijd over een onderwerp dat relevant is voor de onderwijssector. In deze aflevering bespreekt Pedro De Bruyckere (pedagoog en onderzoeker Arteveldhogeschool Gent en Universiteit Utrecht) de drie zogenaamde ‘broodjes aap’ of ‘urban myths’ die rondwaaien over technologie in het onderwijs.

Hoeveel uren zitten er in een lesweek…

Er is deze week veel te doen over de nieuwe lessenroosters in het GO en in de scholen van het Katholieke onderwijs. Minder aardrijkskunde en geschiedenis in het GO, klachten over het terug optioneel worden van culturele vorming,… Tegelijkertijd wordt wiskunde en taal uitgebreid, maar dreigt er ook net minder wiskunde in de richting Latijn-wiskunde.

Het probleem is: er is veel te leren in een relatief beperkte tijd, of beter: als samenleving willen we veel aan bod laten komen en zo meegeven aan onze volgende generaties. Deze week hoorde ik een bevlogen verdedigster van het vak aardrijkskunde dat het vak door de beperking in tijd een weetjesvak dreigt te worden dat niet zal begeesteren. Ze heeft wellicht gelijk.

Het idee van integratie verdedigde ze, tenminste als het goed gebeurt. Anderen hebben het vaak over ‘wegintegreren’, mijns inziens soms geen denkbeeldig gevaar.

In feite gaat het gewoon over keuzes die we als samenleving maken. Als er meer in onderwijs aan bod moet komen van het ene, zal dit ten koste gaan van het andere. Het is een illusie te denken dat je alles kan zien en doen in dezelfde tijd met dezelfde diepgang. Tijd en leren zijn niet onlosmakelijk met elkaar verbonden, meer tijd voor een onderwerp doet niet automatisch meer leren, maar… leren heeft wel degelijk tijd nodig.

Ik begrijp de frustratie van de leraren geschiedenis, aardrijkskunde (ben zelf van opleiding leraar in beide vakken). Ik begrijp de vrees van de verdedigers van cultuur op school (zat mee aan de basis van de opleiding project kunstvakken). Maar er zullen wellicht ook verdedigers zijn voor meer economische inzichten bij onze jongeren of voor meer burgerschap. Het hoort bij de blijvende discussie die we als maatschappij moeten hebben over het wat en waarom in ons onderwijs.

Sommige vakken hebben wel een groot voordeel, namelijk internationale vergelijkingen. PISA meet bijvoorbeeld rekenen, begrijpend lezen, maar ook economische inzichten en digitale geletterdheid. Die krijgen daardoor meer aandacht als het slechter (of hopelijk ooit weer beter) gaat. Taal en rekenen zullen wellicht een extra boost krijgen door de Vlaamse toetsen.

Hannah Arendt gaf aan dat onderwijs een conserverende taak heeft. Een samenleving bepaalt telkens weer wat ze willen meegeven aan volgende generaties. Progressie is op deze manier mogelijk, omdat elke generatie vervolgens weer een eigen selectie zal maken. En zo al dan niet zullen stellen dat een vorige generatie een foute keuze gemaakt hebben of misschien net een goede.

Smartphones in de klas, een heleboel onderzoek

De discussie is in Nederland aan het woeden, en ook hier beginnen meer en meer stemmen op te gaan om de telefoon op school te verbieden. Op mijn Engelstalige blog, vind je een een pak onderzoek over dit thema. Even een bloemlezing;

The existing literature on the impact of technology in the classroom implies that the unstructured presence of technology has ambiguous impacts on student achievement. We add to this by illustrating that a highly multipurpose technology, such as mobile phones, can have a negative impact on productivity through distraction. Schools that restrict access to mobile phones subsequently experience an improvement in test scores. However, these findings do not discount the possibility that mobile phones could be a useful learning tool if their use is properly structured.

De vraag is wel in welke mate een verbod te rijmen is met de vrijheid van onderwijs en de vrijheid van een pedagogische visie die een school zelf mag of kan bepalen…

Mijn 3-3-2 voorstel uit 2013 voor een nieuwe benadering voor de lerarenopleiding

Als reactie op de berichtgeving over de lerarenopleiding in De Morgen, stelt Groen het 3-3-2 model voor als mogelijke oplossing; Dit model stelde ik hen op een rondetafel in het Vlaams parlement in 2013 zelf voor. Hieronder vind je de beschrijving van dit model zoals ik het toen neerschreef voor een sessie op de leerstoel op de Arteveldehogeschool kort na de rondetafel. Deze tekst is de versie uit 2013, ik heb er niks aan veranderd:

Een 3-3-2-aanpak om leraren op te leiden

Tijdens mijn workshop tijdens de leerstoel schetste ik mogelijke toekomstscenario’s voor het onderwijs. In deze paper wil ik echter stilstaan bij het toetje dat ik meegaf tijdens het laatste kwartier van mijn uiteenzetting over een alternatieve vorm van leraren opleiden die volgens mij tegemoet kan komen aan 2 verwante uitdagingen waar het onderwijs momenteel voor staat.

2  verwante uitdagingen in het onderwijs

Ik startte mijn lezing met EngKey, robots die in Zuid-Korea worden ingezet om leerlingen Engels te leren. Waar je zou verwachten dat dit een sterk staaltje is van vernuft waarbij aan de wenselijkheid misschien kan getwijfeld worden, is de achtergrond een pak complexer. Voor Zuid-Korea is het namelijk een verhaal van moeten. Het tekort aan leerkrachten is namelijk niet typisch Vlaams of Noord-Europees, maar ondertussen een wereldwijd probleem.

De robots kwamen er om een gebrek aan leraren Engels te lenigen en de toestellen worden bediend door leerkrachten van vlees en bloed… in de Filippijnen. Het is een originele oplossing voor een van de twee kernproblemen die ik momenteel zie in het onderwijs.

Naast het lerarentekort is er ook de kwestie van dalend vertrouwen in (publiek) onderwijs wereldwijd. In Vlaanderen scoort onderwijs nog relatief goed, alhoewel de recente berichtgeving over tekorten en kennisproblemen wellicht het vertrouwen niet ten goede komen, maar in de VS, Nederland, Frankrijk,… zien we dat het vertrouwen in het onderwijs historisch laag staat.

Vertrouwen in onderwijs is echter drievoudig. Vaak is het algemeen vertrouwen in dergelijke landen in hét onderwijs laag, maar zijn de ouders zelf nog steeds positief over hun school en het team van leerkrachten van de eigen kinderen. Als de school iets doet tegenover die eigen kinderen, dan kan het vertrouwen wel een duik nemen.

Hoe kunnen we het vertrouwen in het onderwijs herstellen en daardoor tegelijk het lerarentekort bevechten?

Behouden en herstellen van vertrouwen

De lerarenopleiding en de loopbaan van de leerkracht speelt volgens mij een cruciale rol in het behouden en zo nodig herstellen van het vertrouwen in het onderwijs. Van Hattie (2009) weten we dat de leerkracht de grootste bepalende factor is in het leren. Professionalisering en vakgroepwerking zijn hierbij twee van de belangrijkste motoren.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat er zowel in Vlaanderen als in Nederland er discussies lopen over de optimale lerarenopleiding, opvallend is dat er minder lijkt te worden stilgestaan bij het optimaliseren van de professionalisering.

Ideeën als alle leerkrachten moeten masters worden of het invoeren van een selectie aan de deur passeren hierbij de revue, vaak ingegeven door gidsland Finland. Zelf heb ik in mei vorig jaar, op basis van een lezing van professor Roger Standaert ook nagedacht over een mogelijk alternatief, namelijk een 3-3-2 model. Hierbij zal je kenmerkten terugvinden van het Schotse model dat Winnie Malon voorstelde, maar het concept is geen copy-paste van hun aanpak.

Graag zet ik eerst enkele uitgangspunten op een rij om dan mijn (droom)oplossing naar voor te schuiven. Hierbij geldt er wel een belangrijke disclaimer: dit is geen groot overlegde oplossing met vele partijen, wel een idee van een enkeling die bij verschillende andere denkers en landen leentjebuur speelde om tot een eigen mix te komen.

Bij mijn voorstel is een ding absoluut geen uitgangspunt, namelijk het voor mij foute idee dat we op dit moment minderwaardige leerkrachten zouden hebben. Als ons onderwijs momenteel nog steeds goed scoort en je bent consequent in het toedichten van leren aan leerkrachten, dan moeten we wel een goed korps hebben. Wel is het zo dat de uitdagingen in onze samenleving toegenomen zijn. De diversiteit, de verstedelijking en de steeds verder deinende kennisexplosie zijn maar drie voorbeelden van uitdagingen die typisch zijn aan onze tijd.

Uitgangspunten van het 3-3-2-model

Als eerste uitgangspunt wil ik stellen dat zomaar vermasteren niet noodzakelijk een garantie is op succes. Ja, goedpresterende landen als Finland en Zuid-Korea hebben enkel masters, maar zoals Roger Standaert al aangaf in zijn lezing tijdens de ronde tafel in het Vlaamse parlement op 18 januari 2013 kan het concept ‘master’ in verschillende landen iets verschillends betekenen en is het niet noodzakelijk een garantie op succes. In mijn eigen internationale ervaring ontmoette ik zelf studenten in hun laatste jaar van een master die voorbereidde op het onderwijs, maar tot mijn grote verbazing zat er in die opleiding nauwelijks praktijk. Vaak gaat vermastering ook gepaard met een centralisatietendens in onderwijs.

Selectie aan de deur lijkt een goed idee, ook om het vertrouwen in het onderwijs te verbeteren of te versterken, maar al snel bots je op uitdagingen. Waar ga je op meten? Basiskennis, maar welke basiskennis? Groeipotentieel? Hoe de would-be leerkrachten omgaan met kinderen? Nog een belangrijker probleem is dat op dit moment al de diversiteit in het lerarenkorps vaak zeer beperkt is, de invloed van selectie aan de deur kan hier ook een negatieve invloed op hebben.

We zitten nu al met een nijpend lerarentekort dat de komende jaren enkel erger zal worden. De lat lager leggen is sowieso een slecht idee omdat dit het aanzien van onderwijs helemaal de dieperik kan helpen, maar tegelijk hebben we niet de luxe om zomaar een jaar geen afstuderende leerkrachten te hebben, noch in Vlaanderen, noch in Nederland.

Het is een probleem dat het aantal studenten die voor een beroep in het onderwijs kiest al daalt, maar nog erger is dat we veel beginnende leerkrachten al heel snel kwijt zijn. Een degelijk retentiebeleid is dus cruciaal. Ik leun even graag op het gegeven van Fuller en Brown uit 1975 die aangeeft dat beginnende docenten vooral bezig zijn met overleven, pas na een tijdje ervaren ze de druk van het curriculum. Eenmaal ze deze twee ‘concerns’ te boven zijn gekomen, komt er de aandacht voor de leerling en herinneren ze zich stilaan wat ze allemaal aan didactiek en pedagogiek hebben meegekregen in hun opleiding. Tenminste als ze niet afgehaakt zijn.

UIt Ests onderzoek van vorig jaar blijkt dat leerkrachten pas gaandeweg in het proces van echt leerkracht worden, beseffen dan een goede lesgever niet een toponderzoeker moet zijn, maar vooral pedagogische en onderwijskundige expertise moet hebben om de inhouden te vertalen naar een leersituatie (Haamer, Lepp, Reva, 2012).

Eigenlijke invulling van 3-3-2

Op basis van deze uitgangspinten kwam ik bij een 3-3-2 model dat er als volgt uitziet:

De eerste 3

De eerste drie jaar volgt een student les aan een hogeschool waarbij er een basis aangereikt wordt qua ondersteunende vakken, er aan de vakkennis gewerkt wordt en er genoeg praktijkervaring opgedaan wordt.

De tweede 3

Na de initiële opleiding volgen drie jaar waarin de leerkracht als junior leerkracht werkt in het onderwijs waarbij hij of zij een degelijke aanvangsbegeleiding krijgt waarvoor scholen en hogescholen samenwerken om de nieuwe leerkracht bij zijn eerste ‘concern’ met raad en daad bij te staan. Hierbij is het belangrijk dat de job van de beginnende leerkracht genoeg zekerheid biedt, zo weinig mogelijk versnippering en niet onmenselijk zwaar is zoals nu vaak het geval is.

De optionele laatste 2

Na deze 3 jaar kan de leerkracht vrijwillig er voor kiezen om gespreid over twee jaar een eenjarige master te volgen waarbij bijvoorbeeld op een vaste dag en 1 avond lessen en contactmomenten worden ingericht, maar de leerkracht verder gewoon lesgeeft. In deze master komen vooral die elementen aan bod waar ze pas nu aan toegekomen zijn, namelijk (vak)didactische en pedagogische expertise, eventueel aangevuld met keuzevakken die aansluiten bij zijn of haar vakgebied. Deze master is dus niet gelijk aan  de hedendaagse educatieve master, maar moet een specifieke invulling krijgen waarin wellicht gedifferentieerd kan worden naar leeftijd van de doelgroep waaraan de leerkrachten les geven. Deze master zorgt ervoor dat de junior leerkracht verandert naar het statuut van leerkracht.

Wat zijn de voordelen in zo een benadering?

Een van de belangrijkste voordelen voor mij is dat in het voorstel een grote wisselwerking tussen opleiding, praktijk maar ook onderzoek . Als alternatief op de selectie aan de deur, kan er eerder sprake zijn van sociale promotie.

Verder is het geen voorbeeld van blind vermasteren en is dit plan wellicht goedkoper dan per definitie iedereen onmiddellijk een extra vierde master-jaar op te leggen.

Verder kan dit plan een enorme professionaliseringsgolf opstarten omdat je het ook kan openstellen voor het huidige lerarenkorps. . Inhoudelijk heb ik het over ‘right-on-time’-leren, waarbij de juiste inhouden aan bod komen op het meest passende moment.

Puur praktisch betekent het dat er geen gat geslagen wordt in het afstuderen van de leerkrachten en is er een duidelijke rolverdeling voor zowel de hogescholen als de universiteiten.

Wat zijn de nadelen?

Koken kost geld en dit plan is hierop geen uitzondering, toch durf ik denken dat dit voorstel minder zal kosten dan een algemene onmiddellijke vermastering. Binnen de 3 jaar aanvangsbegeleiding zullen er nog steeds jonge krachten zijn die tot het besef komen dat ze geen leerkracht zijn of willen worden.

In dit voorstel heb ik me geconcentreerd op de leerkrachten die nu studeren in de professionele bachelors, maar wat te doen met zij-instromers en de andere lerarenopleidingen? Mijn plan biedt hiervoor geen oplossing, al vind ik zelf dat ze op zijn minst ook recht hebben op de aanvangsbegeleiding die in dit voorstel staat.

De belangrijkste hervorming?

Er staan heel veel onderwijshervormingen op til, maar ik durf argumenteren dat de hervorming van de lerarenopleiding en de lerarenloopbaan misschien wel de meest belangrijke is om het onderwijs te verbeteren. Van het basale feit dat je genoeg leerkrachten nodig hebt tot het besef dat het deze beroepsgroep is dat de grootste impact heeft op het leren van onze jongeren.

Vergeten we niemand?

Waarschuwing: deze blogpost zal niet de meest hoopgevende zijn die ik al schreef. Integendeel.

Het goede nieuws bij al het slechte nieuws dat je regelmatig krijgt over het onderwijs, is dat ik in de praktijk veel goeds zie gebeuren. Ik zie hoe individuele leraren én teams inzetten op lezen na de herhaalde slechte resultaten. Dit is niet direct merkbaar in de resultaten, spijtig genoeg. Het is te vrezen dat op 16 mei PIRLS terug niet goed zal zijn, en of PISA in december al een breuk met de dalende tendens zal tonen is nog maar de vraag. Tegelijk denk ik dat de kentering ingezet misschien al ingezet is onder de waterlijn, maar dan nog zal het lang duren voor we het zullen kunnen waarnemen. En ik zal maar niet in herinnering brengen dat het lerarentekort ons mogelijks hier zal parten spelen.

Als onderwijs iets dergelijks mee maakt, dan is het normaal dat verantwoorde mensen – die onderwijsmensen nu eenmaal zijn – willen ingrijpen. We hebben ook stappen gezien onder de vorige en huidige minister. Iedereen wil het beter maken, inspectie, koepels, netten, enz. Maar als we het beter willen maken, vergeten we dan niemand?

Als PISA in 2019 aantoonde dat 1 op 5 Vlaamse vijftienjarigen het onderwijs dreigden te verlaten als functionele laaggeletterden, dan gebeurde de afname van die test in 2018. Dan worden die toenmalige vijftienjarigen dit jaar twintig. Het zijn de jongeren waarover deze week veel te doen is in de media. Dit zijn de studenten die het Nederlands plegen waar de professoren over klagen. En dit is dan nog de groep waar we het kunnen van merken. Andere jongeren uit die periode zitten niet meer op de schoolbanken. Zij zijn nu – hopelijk – aan het werk. Onder alle jonge twintigers zullen er dus ook een pak zitten die moeite hebben met bijvoorbeeld van het onderscheid zien tussen een feit en een mening.

We kunnen moeilijk deze groep terugroepen naar school. Maar tegelijk krijgt deze groep ooit kinderen waarvan school wellicht zal verwachten dat de ouders helpen met huiswerk, met lezen, met vanalles en nog wat.

Ik wil het bewust niet hebben over “een verloren generatie”, want het gaat niet over alle jongeren of jong-volwassenen. En nee, ik heb geen pasklare oplossing, maar misschien mogen we deze jongeren niet zomaar vergeten, laat staan opgeven? Suggesties welkom…

De nieuwe schoolplannen van Salman Khan krijgen behoorlijk wat kritiek

Salman Khan vond de flipped classroom niet uit, maar door zijn Khan academy en de fondsen van de Gates Foundation, werd hij wel een grote promotor van deze didactische aanpak. In zijn nieuwe plannen gaat hij een stap verder, door zelf een heuse virtuele school te lanceren, Khan World School. Hierbij kunnen kinderen online lessen volgen en zo ook slagen. De uitgangsprincipes zijn dezelfde, streven naar mastery, maar zijn bedoeling zou zijn om net de sterke leerlingen die op hun honger blijven zitten in het reguliere onderwijs, sneller door het onderwijs te loodsen.

Klinkt goed, maar toch krijgt deze virtuele charter school behoorlijk wat kritiek. Enkele van de kritieken zijn onder andere dat het een typisch model is dat Silicon Valley al een paar keer geprobeerd heeft, zonder succes. Ook vrezen wetenschappers dat het een model is waarbij vooral winst centraal staat, en het belang van de leerlingen ondergeschikt hier aan wordt. Dit is ook de reden wellicht waarom Khan deze school promoot voor sterke en ‘zelfgemotiveerde’ leerlingen. Sorry, maar die kunnen op alle manieren wel iets leren. De uitdaging in onderwijs is net iedereen mee te krijgen. Gelijkaardige virtuele scholen haalden trouwens ook een behoorlijk laag leerrendement.

Persoonlijk denk ik ook nog dat er wel vragen te stellen zijn over dit YouTube en Zoom-onderwijs. Niet dat deze tools een meerwaarde kunnen zijn, maar tegelijk niet voor alle doelen die onderwijs onderwijs maken, denk maar aan de drieslag van Gert Biesta, subjectificatie, kwalificatie, maar vooral ook socialisatie. Tegelijk kan het wel een middel zijn voor leerlingen die afgelegen wonen, maar dit is niet noodzakelijk de doelgroep van deze nieuwe school.

Misschien krijgen de critici ongelijk, maar het zijn wel degelijk belangrijke aandachtspunten.

Nieuwe demografische verwachtingen, wat kan het betekenen voor onderwijs?

Het Planbureau publiceerde zijn nieuwe demografische verwachtingen, weliswaar met de nodige onzekerheden. Zo is het niet duidelijk hoe de oorlog in Oekraïne zal uitdraaien. Gisteren leerde ik in Ter Zake wel bij dat het profiel van Oekraïense vluchtelingen wel heel specifiek is. Veel vaker vrouwelijk, veel vaker hoger opgeleid in onderwijs en zorg. Een mens zou spontaan een oplossing vermoeden voor bepaalde problemen, maar dat is wellicht te cynisch.

Deze grafiek is misschien voor onderwijs het belangrijkste:

Dat we al een tijdje onder het gemiddelde van 2,1 kinderen per vrouw zitten, wisten we al. Dit betekent dat we tussen 2040 en en 2060 meer overlijdens zullen hebben dan geboortes, ook al omdat dan stilaan de meeste babyboomers zullen overlijden.

Maar voor het onderwijs betekent dit dat we wel degelijk naar een periode kunnen gaan van minder kinderen en iets minder druk op de ketel. We hebben een mini-babyboom gekend die we nog steeds een stukje voelen in het basisonderwijs en zeker in het secundair onderwijs, binnenkort wellicht in het hoger onderwijs. Maar er komt wellicht een periode van minder kinderen die opvang en onderwijs nodig zullen hebben. Opgelet, immigratie is hier een onzekere factor in, en het betekent niet direct een oplossing voor het lerarentekort, want de krapte op de arbeidsmarkt is ook niet 1, 2, 3 opgelost. Al zullen we wellicht op het moment dat die mini-babyboom afstudeert even kunnen ademhalen, al kan uitstroom van leraren door algemene krapte op de arbeidsmarkt en pensionering ook hier roet in het eten gooien. En het is sowieso nog te lang voor de acute problemen.

Als we even kijken naar de data, dan zien we dit nog duidelijker:

Je ziet hoe het relatieve aantal van jongeren daalt, maar ook hoe het relatieve aandeel van niet bejaarde volwassenen afneemt. De vergrijzing blijft nog zeer lang voelbaar (het goede nieuws is dat we gemiddeld steeds langer leven). Natuurlijk, er kunnen altijd onvoorziene zaken gebeuren – wie zag corona of Oekraïne aankomen -, maar het geeft wel een mogelijk vooruitzicht.

 

Een hartekreet van Wouter Deprez en ik kan ze wel begrijpen

Mensen die me kennen, weten dat ik niet tegen technologie op school ben, al kan ik wel kritisch uit de hoek komen. Als vader en als pedagoog kan ik deze hartekreet van Wouter Deprez zeer goed begrijpen. Het vormt een ingrijpen in wat je thuis doet en afspreekt met je kinderen. Lijkt me zinvol om hier een goed debat over op gang te brengen. Niet om technologie te bannen an sich, maar wel om kosten en baten goed in kaart te brengen en tegenover elkaar af te wegen.

Herwaardering van het beroepsonderwijs? Deze scholen doen het met succes!

Beeld je eens in dat elke week in bijna elke weekendkrant er een halve pagina of meer uitgetrokken wordt om het werk van een oud-leerling uit het beroepsonderwijs kritisch te bespreken. Kritisch, daardoor vaak lovend, soms minder. Beeld je tegelijk in dat oud-leerlingen van beroeps- en technische scholen zo trots zijn op hun oude school dat ze aan hun deur letterlijk een plakkaat hangen van hun oude school met daarop de woorden ‘hier werkt een oud-leerling van…’. Je kan het misschien niet geloven, maar beeld je in dat sommige van die oud-leerlingen behandeld worden als supersterren en eigen tv-programma’s krijgen. Of wacht, beeld je in dat die scholen zo gewaardeerd worden, dat ’s avonds volwassenen ook nog naar die scholen willen gaan om bij te leren.

Onrealistisch? Te vergezocht? Het gebeurt nochtans nu al, hoor. Alles wat ik net beschreef is echt, maar we maken zelden of nooit de link met het beroepsonderwijs. Welke sector? Horeca. Elke week zie je de besprekingen van nieuwe restaurants in de weekendkranten. Let maar eens op hoe vaak aan een restaurant, chocolatier,… een trots plakkaat hangt met de boodschap dat daar een oud-leerling van Ter Duinen, hotelschool Gent, Ter Groene Poorte of een van de andere hotelscholen werkt. Ik noem bewust naast de twee bekendste een school die hier de voorbije jaren effectief zelf ook werk van maakte.

En die supersterren? Jeroen Meus, Sergio Herman, Piet Huysentruyt, Peter Goossens… Het lijstje is enorm lang. En bijna niemand denkt bij hen aan het beroeps- of technisch onderwijs. Ik zou zelfs willen schrijven spijtig genoeg omdat we dan misschien sowieso met zijn allen meer waardering zouden hebben voor deze opleidingen.

Misschien moeten we daarom bij het nadenken over het herwaarderen van de beroepsopleidingen wel eens kijken naar deze sector. Hen lukt namelijk waar vele anderen terecht van dromen.

Het gevecht tegen ChatGPT

We zijn nu iets meer dan een maand na de release van ChatGPT en het blijft de gemoederen beroeren. Hoe gaan we er mee omgaan in het onderwijs als er een tool komt die ogenschijnlijk goede teksten kan schrijven? Het lijkt alsof we een nieuwe ronde terecht zijn gekomen van hoe onderwijs worstelt met technologie. Eerdere voorbeelden zijn alle problemen met online examineren en pogingen tot proctoring, of alle plagiaatsoftware die nodig is sinds je zeer makkelijk veel teksten online kan vinden om te copy-pasten.

Een van de verwachte gevolgen is een verbod, wat nu in New York in de scholen gebeurt. Maar dat is natuurlijk een doekje voor het bloeden. Alsof kinderen thuis geen toegang hebben tot de tool? Of gaan we vanaf nu ook verplichten dat alle papers en opstellen op school geschreven worden, onder toezicht, op pen of papier?

Net zoals er plagiaatsoftware bestaat, duiken er ook verschillende tools op om AI-gegenereerde teksten te herkennen. GTPZero is een nieuwe, ik probeerde zelf eerder al een andere.

Mijn collega Casper Hulshof raadde studenten tegelijk ook al ChatGPT aan op een manier die ik daardoor ook al gebruikte: als spellingcontrole op steroïden.

Net zoals na de doorbraak van internet-sites met boekbesprekingen, zullen leerkrachten vooral creatief moeten omgaan met opdrachten tot de volgende doorbraak.

En mocht je denken dat schrijven nu toch niet meer belangrijk is, check wat Frederik Anseel hierover schreef. Zelf trouwens.